Shikibutsu Daioshõ
Andere benamingen:
Sanskriet = Śikhin, Tibetaans = ཏོར་ ཅན་ (tsuktor chen), Pāli = Sikhī Buddha, Chinese 尸弃佛,
Japans =Shiki Butsu, Thai = พระสิขีพุทธเจ้า (Phra Sikhi Phutthachao)
Goede Dharma's ontstaan en ook kwaad karma, Toch zijn beide slechts illusies. Het lichaam is als schuim, als wind en geest; Illusie heeft geen basis en geen realiteit.
Sikhībutsu is de drieëntwintigste van de achtentwintig Boeddha’s. De voorlaatste Boeddha van de Alamkarakalpa (versierde eon). Het is de tweede van de zeven heroïsche Boeddha’s. Volgens de Buddhavamsa, evenals de traditionele boeddhistische legende leefde Sikhī 31 kalpa’s – vele miljoenen jaren – vóór de huidige tijd. Hij werd geboren in Aruṇavatī, gelegen in het Dhule-district van Maharashtra, in het huidige India. Zijn familie was van de Kshatriya varna, die de heersende en militaire elite van de Vedische periode vormde. Zijn vader was Aruṇa, de krijger-chef, en zijn moeder was Pabhāvatī. Zijn vrouw was Sabbakama en hij had een zoon genaamd Atula.
Sikhībutsu leefde 7000 dagen in de paleizen van Sucanda, Giri en Vāhana totdat hij afstand deed van zijn wereldse leven, en hij op een olifant het paleis verliet. Hij beoefende ascese gedurende acht maanden voordat hij verlichting bereikte onder een mango-boom (pundarika). Vlak voor het bereiken van Boeddhaschap accepteerde hij een kom melkrijst van de dochter van Piyadassī (een sethi uit de stad Sudassana Nigama), en zat op een zitplaats op gras, bereid door Anomadassi, een Ājīvika asceet.
Bronnen verschillen hoe lang Sikhībutsu leefde. Naar verluidt was hij overleden in Dussarama (of Assarama), ergens in de buurt van de Silavati-rivier, toen hij 37.000 of 70.000 dagen oud was. Sikhi predikte zijn eerste preek in Migachira Park tot 100.000 discipelen, zijn tweede preek tot 80.000 discipelen en zijn derde preek tot 70.000 discipelen.
Hij demonstreerde zijn tweelingwonder op een plaats bij Suriyavati onder een champakaboom. Abhibhu en Sambhava waren zijn belangrijkste monnik discipelen; en Akhila (of Makhila) en Paduma waren zijn voornaamste vrouwelijke discipelen. Zijn hoofdverzorger was Khemankara. Sirivaddha en Chanda (of Nanda) waren zijn belangrijkste mannelijke beschermers; en Chitta en Sugutta waren de voornaamste onder de vrouwen.
Hij heeft een hoofd uitsteeksel (gtsug tor) bedekt met een juweel en wordt meestal afgebeeld met zijn linkerhand in de meditatie mudra, en zijn rechterhand toont de vitarka mudra van zegevierend argument.