H18. Een commentaar op Fukanzazenji - Aanwijzingen bij het Mediteren
In ‘Fukanzazenji’ zet Dōgen Zenji het fundamentele begrip van zazen uiteen dat de basis vormt van onze hele traditie. Het was een van zijn eerste werken die hij schreef nadat hij de overdracht had ontvangen van Tendō Nyōjo in China en was teruggekeerd naar Japan. De kern van die overdracht, en dat geldt voor heel het boeddhisme, is zazen, dat wat Dōgen het hart en de schatkamer van de ware Dharma noemde. Als we voor het eerst kennis maken met zazen ervaren we het waarschijnlijk als een techniek die we onder de knie proberen te krijgen om boeddhisme te beoefenen en hopelijk verlichting te bereiken. Dōgen wijst ons op een veel diepere betekenis van zazen. Om die diepere betekenis te kunnen begrijpen, moeten we eerst zazen beoefenen. Ook al begrijpen we het niet, toch moeten we in zazen zitten zonder ons zorgen te maken over al dan niet begrijpen. Deze toegang verloopt via diep vertrouwen. Als het in het begin raadselachtig is, dan is dat geen opzet. Als we het domein van zazen eenmaal hebben betreden, zullen we de betekenis ervan kunnen begrijpen. En wel omdat zazen veel meer is dan een praktijk die wordt beoefend in de hoop dat dit tot verlichting leidt; wanneer het op de juiste wijze wordt beoefend, is zazen de verwerkelijking van verlichting hier en nu.
En deze woorden zijn letterlijk waar, maar we moeten op een of andere manier voorbij de woorden zien te komen en de feitelijke ervaring binnengaan van wat het is om te zitten en alleen maar ‘dit te zijn wat we zijn’. Dit is het wezenlijke zijn dat de realiteit is van alles in het universum. Door zazen te doen, verenigen we ons met deze realiteit door ons er volledig aan te geven. We moeten oefenen om dit besef te doen ontwaken.
Fukanzazenji opent met een reeks vragen waarmee Dōgen worstelde voordat hij zijn beslissende realisatie in China had. In de kern komen die vragen hierop neer: ‘hoe kunnen we verlichting verwezenlijken’. Dōgen groeide op met de leerstellingen van de Tendai-traditie waarin wordt benadrukt dat alle wezens Boeddha zijn – een doctrine die bekend staat als oorspronkelijke verlichting. De noodzaak om te trainen is gemakkelijk te begrijpen, zelfs als we er in de praktijk moeite mee hebben, maar het vergt voor de meesten van ons een forse sprong voor we beginnen te ervaren wat met oorspronkelijke verlichting wordt bedoeld. Hoe valt de noodzaak van oefenen te rijmen met de leer dat we van het begin af aan verlicht zijn?
"De waarheid is alom tegenwoordig - waarom dan maken we onderscheid tussen training en verlichting?
De hoogste leer is vrij beschikbaar waarom verdiepen we ons dan zo in manieren om haar te verwerven?
We zien de Waarheid als ver boven aardse stof verheven waarom hechten we ons dan aan een manier haar te zuiveren?"
Verlichting wordt niet gecreëerd door beoefening ze wordt niet voortgebracht door het verzamelen van verdienstelijke handelingen en is ook niet het product van een of ander proces. Want als verlichting zou worden geschapen, dan zou het ook kunnen worden vernietigd en zou dus niet waarachtige bevrijding kunnen zijn. De leer van oorspronkelijke verlichting wijst op het feit dat verlichting komt noch gaat. Daaruit volgt dat verlichting er al is. Zo gezien, is zazen de uitdrukking van onze verlichte natuur, niet een middel om verlichting te bereiken. Door onze verlichte aard zich te laten uitdrukken in zitmeditatie, kunnen we deze verwezenlijken. In zekere zin kan je zeggen dat zazen zowel middel als doel is. Dōgen benadrukt heel sterk dat we zazen niet alleen als een middel moeten zien, omdat we anders de ware aard ervan miskennen. Verlichting is universeel, wat betekent dat er geen lijn kan worden getrokken tussen waar het begint en waar het eindigt. Dus moet ik me al in verlichting bevinden, maar als dat zo is, waarom weet ik het dat dan niet. En als ik al in verlichting ben, welk doel heeft een boeddhistische praktijk dan nog?
Vanaf het begin gooit Dōgen ons in het diepe van de vragen die hem ertoe dreven de gebruikelijke meditatie-instructies van zijn tijd te herformuleren. Hij sprak daarmee natuurlijk een publiek aan dat al bekend was met deze kwesties, en daarom is het nodig enige uitleg te geven zodat we de samenhang gaan zien. Het is van belang dat we de betekenis van deze kwesties en de oplossing die Dōgen gaf goed begrijpen, aangezien ze de uitgangspunten van de Sōtō-traditie vormen. De rest van de Fukanzazenji, tot aan de beschrijving van de fysieke houding voor meditatie, is het antwoord van Dōgen. In de rest van zijn geschriften gaat hij dieper in op het antwoord dat hij hier geeft, maar in dit werk ligt de essentie al voor ons. Hoezeer we zijn woorden ook bestuderen, we zullen niet begrijpen waar hij het over heeft als we niet zelf de beoefening oppakken. En dit houdt in dat we de leer dat we al Boeddha zijn heel serieus nemen.
Toen Dōgen naar China ging was hij zich terdege bewust van de noodzaak van training. Hij had ervaren hoe het leven in een oogwenk voorbij kan zijn, hij kende lijden en was ervan overtuigd dat jezelf verliezen in eigenbelang alleen maar meer leed veroorzaakte. Hij had al veel geleerd van de leer en was zeer snel van begrip, maar er was iets dat hem nog steeds ontging: hij moest de waarheid van ‘verlichting hier en nu’ nog ten diepste realiseren. Op zijn twijfels kwam uiteindelijk het antwoord in zijn ontwaken, dat later werd beschreven als het ‘wegvallen van lichaam en geest’. Dus de vragen waarmee Fukanzazenji begint komen eigenlijk hierop neer: wat betekent het om te ontwaken in de ware natuur en daarin ons leven te leiden, ook al zijn we al omgeven door en volledig gemaakt uit die ware natuur?
"Want als Waarheid niet los staat van training, is training niet noodzakelijk; zodra we het geringste onderscheid maken staan training en verlichting mijlenver uiteen. Want waar tegenstellingen verschijnen is de Geest van Boeddha uit het oog verloren. Hoe trots we ook mogen zijn op ons begrip, hoe verlicht we ook mogen zijn, hoeveel wijsheid en bovennatuurlijke gaven we ook hebben vergaard en hoever we ook gevorderd zijn op de weg naar geestesverlichting, of in de kunst om de hemel aan te raken en een staat van verlichting in te gaan - als tegenstellingen verschijnen is de weg naar redding nagenoeg verloren"
´Waarheid staat niet los van training´ wil zeggen dat we training en verlichting niet als twee gescheiden dingen kunnen behandelen. Er leidt geen pad naar wat al aanwezig is. Training is onafscheidelijk van verlichting en zonder training is er geen verlichting. Met andere woorden, training is de levende expressie van de staat van verlichting. Verlichting bestaat alleen als er uitdrukking aan wordt gegeven. Het bestaat niet vóór realisatie en het bestaat niet ná realisatie. Er is alleen maar dit hier en nu en de uitdrukking daarvan is zazen. Er zijn hier twee aspecten die we goed moeten begrijpen. Het eerste is dat onze geest zonder onze vastberadenheid om te trainen en zonder feitelijke beoefening verdwaald raakt in illusies, vooral de illusie van een afzonderlijk zelf, waarmee we de werkelijkheid van verlichting niet zullen kennen, ook al is die altijd aanwezig. Het tweede is dat training het ware leven van het universum is. In het begin zien we training wellicht als een grote inspanning om onze hebzucht, boosheid en onwetendheid te boven te komen. Die inspanning is noodzakelijk en er is geen vooruitgang in Zen zonder die inzet. Maar het is een nogal vertekend beeld als we onszelf zien als verwikkeld in een gevecht tussen goed en kwaad. Dat komt voort uit de overtuiging dat we het in de grond van de zaak bij het verkeerde eind hebben en moeten worden veranderd, of gered, door de Dharma. Deze overtuiging gaat stilzwijgend uit van een misleid en afzonderlijk zelf dat moet worden verlost, en daarmee verschijnen de tegenstellingen. Het grote inzicht waar Dōgen op wijst is dat het leven van heel het universum al eindeloze beoefening is. Niet dat het universum zich bezig houdt met een rak jk die beoe ening heet we moeten leren zien dat het universum, in zichzelf, training zelf is, dat er niet het geringste verschil tussen universum en training bestaat. Dit inzicht is een verwerkelijking van de ware aard van de dingen zoals ze zijn, die alleen gerealiseerd wordt in zazen.
We maken alleen maar onderscheid tussen training en verlichting om te zien dat training de uitdrukking van verlichting is en daarmee de uitdrukking van hoe de dingen werkelijk zijn. Als we een verkeerd of naïef beeld van training hebben, staan we onze realisatie in de weg. Dan proberen we ons te vormen naar een voorstelling die niet volledig samenvalt met de waarheid. De ideeën die we over training hebben, zijn de voorstellingen over perfectie die door ons achterhoofd kunnen spoken. Zelfs als die redelijk accuraat blijken te zijn, kunnen ze toch een hindernis vormen om de simpele reden dat het ideeën over training zijn in plaats van de rechtstreekse realiteit van waarheid. Waar het in zazen juist om gaat is dat we ons kunnen toevertrouwen aan hoe de dingen zijn, zonder dat we ze moeten filteren door voorstellingen en abstracties over training die altijd minstens één stap verwijderd van de onmiddellijke waarheid zullen zijn. In zazen leren we dus te zitten zonder iets toe te voegen of iets weg te duwen. Alleen maar zitten is trainen, en trainen is alles toevertrouwen aan de waarheid.
In de praktijk betekent dit dat wanneer we aanlopen tegen onze eigen angsten en verlangens, we hier als beoefenaar middenin stil zitten en elk ding zijn ware aard laten openbaren, en als dat gebeurt, is de weg vrij. Het helder zien van de ondermijnende aard van hebzucht resulteert in de wens om met heel je wezen niet langer hebzuchtig te zijn. De wens om groothartig te leven is het gevolg van het kennen van de waarheid van hebzucht en de waarheid van vrijgevigheid. Dat het leven van het universum training is, is een andere manier om te zeggen dat het leven van het universum een constante manifestatie van de Boeddhanatuur is. Als we deze constante manifestatie niet onderkennen, miskennen we onze aard en voelen we ons kwetsbaar en behoeftig naar meer dan we al hebben. Dat creëert een behoefte aan liefde en aan de denkbeeldige zekerheid van bezittingen en alle andere verzinsels, waarvan een afzonderlijk zelf wanhopig meent dat het ze moet hebben. Dit zelf aan een onderzoek onderwerpen is een verontrustend en moeilijk proces, maar ook dat is al de aard van het universum, want het leven zelf wijst voortdurend op de ontoereikendheid van dit denkbeeldige afgescheiden zelf.
Het schijnbare verschijnen van dit afzonderlijke zelf is een rechtstreekse verwijzing naar de volheid van verlichting. Wat we het misleide zelf kunnen noemen is de waarheid zelf: de waarheid van misleiding. Daarom werkt het om eenvoudigweg te zitten, want als we dat doen toont het zelf zichzelf en kunnen we vertrouwen dat het zelf een Boeddha is. Indien verkeerd begrepen, kan dit een recept zijn om in het zelf te zwelgen. Daarom is het belangrijk om toevlucht te nemen tot de Sangha en ons inzicht te toetsen terwijl we verder gaan.
Allereerst komen we tot meditatie door een intuïtie die ons aanroept en deze intuïtie komt op omdat onze natuur in zichzelf al training is. Met andere woorden, onze natuur is al ware natuur, we zijn al de waarheid (Boeddha) en op een bepaald niveau voelen we de beweging naar verwezenlijking van die fundamentele staat. Het besef dat de beweging van beoefening ons dagelijks leven is, maakt een einde aan de dualiteit van misleiding en verlichting. Aangezien niets ontbreekt, ervaren we een diepe vrede, ook al is training zonder eind want verlichting is zonder eind. Verlichting, of Boeddha, manifesteert zich voortdurend in ieder moment als het universum.
Dōgen legt zwaar de nadruk op het gegeven dat wanneer we tegenstellingen laten verschijnen, we de Boeddhageest uit het oog verliezen. Dit is wat er gebeurt als we menen dat er iets ontbreekt aan de situatie waarin we ons bevinden. Dat gevoel komt voort uit de onvrede vanuit het oordeel dat het heden ontoereikend is en dat we, om het passend, vervullend of verlicht te maken, iets moeten toevoegen of verwijderen. We hebben het heden opgesplitst en het lichaam van Boeddha als ontoereikend beoordeeld en raken ondergedompeld in het gevoel van onvolmaaktheid dat gepaard gaat met de tegenstellingen. En zo kunnen we de Boeddhageest niet zien. Misschien maken we ons zorgen dat een totale aanvaarding van het huidige moment ons berooft van het vermogen om gehoor te geven aan de noden om ons heen. Maar dat is niet het geval. In feite is het juist precies omgekeerd: door de aard van datgene wat nu is geheel en al te aanvaarden, zal duidelijk worden wat het werk is dat wij moeten verrichten. Dat gebeurt niet geleidelijk, alsof we het ene moment bezig zijn met aanvaarden en vervolgens zien wat we moeten doen. Het valt allemaal samen in die ene voortdurende beweging die het ongedeelde leven van het universum is.
"De Boeddha bezat reeds bij zijn geboorte grote wijsheid, toch oefende hij zich zes jaar lang in bezinning; hoewel Bodhidharma de Geest van Boeddha overdroeg, horen we nog steeds de naklank van de negen jaren dat hij voor een muur zat. De geestelijke voorouders waren uiterst toegewijd en er is geen enkele reden waarom wij hen tegenwoordig niet zouden kunnen volgen. Al wat nodig is, is boekenwijsheid op te geven, de blik naar binnen te richten en ons te bezinnen. Zodra we lichaam en geest op natuurlijke wijze loslaten, zal de Geest van Boeddha zich openbaren. Wie dit vlug wil bereiken, moet meteen beginnen."
Hieruit spreekt een urgentie die essentieel is. Beoefening moet voor ons belangrijker zijn dan wat dan ook in de wereld. Het is de belangrijkste en meest wezenlijke zaak. Zonder begrip van training en verlichting komt er geen eind aan ons lijden en zullen onze pogingen anderen te helpen steeds worden ondermijnd door onze eigen angsten en verlangens, totdat we de ware aard van angst en verlangen verwezenlijken. Alle spirituele stamhouders hadden met dezelfde dingen te maken als wij, en we kunnen bemoediging putten uit het feit dat zij de waarheid realiseerden en tot in onze dagen hebben doorgegeven.
’Boekenwijsheid o geven’ is de realisatie dat verlichting niet bereikbaar is voor het intellect en, bovendien, dat er geen strategie is die ons tot verlichting brengt. De enige weg die openblijft, is ons met ons hele hebben en houden over te geven aan zitten en ‘de blik naar binnen te richten en ons te bezinnen’. Het gaat dan niet om het herkauwen van het verleden of het hebben van gedachten over verlichting. Het gaat er juist om met heel je wezen te zitten. Boekenwijsheid opgeven betekent inzien dat zazen intellectueel begrijpen overstijgt en leidt naar het domein van diep vertrouwen. Geen diep vertrouwen in iets buiten onszelf, maar volledig vertrouwen in die Boeddha die je bent. Die Boeddha wordt verwezenlijkt door de activiteit van zitten, waar Boeddha uitdrukking geeft aan Boeddha. Dit is het afwerpen van lichaam en geest. Eerwaarde meester Jiyu omschreef het als het harmoniseren van lichaam en geest.
"Mediteer in een rustige ruimte, eet en drink met mate, verbreek alle banden en hecht nergens aan. Denk niet na over goed of kwaad, juist of onjuist. Beheers de werking van geest, wil, bewustzijn, geheugen, waarneming en begrip; doe dit niet om Boeddha te worden."
Het verbreken van alle banden en nergens aan hechten betekent niet dat we ons van iets moeten ontdoen; het staat voor ophouden met toevlucht zoeken in iets anders dan de waarheid. Nergens aan hechten maakt je vrij om gehoor te geven aan dat wat goed is om te doen, waar dat ook toe moge leiden. ‘Denk niet na over goed o kwaad, juist o onjuist’ is een verwijzing naar de legende van de zesde stamouder in China, Daikan Enō. Nadat hij van de vijfde stamhouder de mantel en de kom had ontvangen, werd hij achtervolgd door afgunstige mensen die hem deze symbolen wilden afnemen, omdat ze de uiterlijke vormen aanzagen voor het ware ding. Toen hij bijna was ingehaald door een van de achtervolgers, plaatste hij mantel en kom op een rots en verborg zichzelf. De belangrijkste achtervolger, een monnik genaamd Hui Ming, was niet in staat de mantel en kom van de rots op te tillen. Toen hij inzag dat hij de fout had begaan van het willen stelen van de leer, rie hij naar Daikan Enō voor hul en onderricht. Enō liet hem gedurende enige tijd zazen beoe enen en s rak toen: ‘Denkend over goed noch kwaad, einzend over juist noch onjuist, wat is hier en nu je originele gezicht?’. O dat moment had Hui Ming een realisatie van zijn ware natuur. Ook in onze tijd kunnen we die vraag gebruiken om ons de juiste richting te wijzen. Onze ware natuur heeft geen begrenzingen, maar dat wil niet zeggen dat het realiseren hiervan eenvoudig is. Aan goed noch kwaad denken houdt ook in dat we niet oordelen over of we wel of niet begrijpen. Het houdt in dat we heel het web van opvattingen opzij schuiven en rechtstreeks kijken, niet naar iets buiten onszelf, maar naar dit wat we zijn, voorbij woorden, in dít ogenblik.
Zazen houdt in dat we het werk doen dat op ons pad komt. Onze geest gaat vaak alle kanten op en wanneer dat gebeurt, is het ons werk volledig te accepteren wat onze geest doet. Er is een scheidslijn, soms heel subtiel, tussen accepteren wat onze geest aan het doen is en toegeven aan het verlangen in te gaan op afleidingen. Dat toegeven is niet het werk doen dat op ons pad komt. Als we zien dat we meegaan in afleidingen, moeten we dat beteugelen en ze loslaten. Dat loslaten is wat Dōgen bedoelt met het ‘beheersen’ van herinneringen, waarnemingen en duidingen, maar dan waarschuwt hij bovendien dat we niet Boeddha kunnen worden door dergelijk ‘beheersen’. Enerzijds zegt hij dat we onze geest moeten beheersen en tegelijkertijd zegt hij dat we door zulk beheersen geen Boeddha kunnen worden.
Hoewel Dōgen benadrukt dat we vanaf het begin met de diepste aspecten van de beoefening werken – dat samsara al nirvana is , is hij toch uiterst praktisch. Als we zitten te mediteren en merken dat onze geest heel onrustig is, dan is vaak een wilsinspanning nodig om het voortbrengen van die drukte te beëindigen. We moeten dus zicht krijgen op het juiste gebruik van de wil. Een goed voorbeeld is hoe we verstrikt kunnen raken in wrok door opnieuw te bedenken wat er gebeurd is en dan scenario’s te bedenken van wat we hadden moeten zeggen of de volgende keer zullen zeggen. Het gaat alsmaar door omdat we het voeden. De wrok laat ons in feite z’n ware aard zien. Als we bereid zijn om te zien dat die haat voortbrengt, dan weten we dat we moeten stoppen. Het daadwerkelijke stoppen is de toepassing van onze wil en het werk dat op ons pad komt. We doen dat door ons over te geven aan het zitten en alle doen los te laten, vooral de poging om Boeddha te worden. De afleidingen lossen echt vanzelf op, maar wij moeten ze de ruimte geven om dat te kunnen. Als we blijven herkauwen wat er opkomt, laten we tegenstellingen verschijnen en raken we gescheiden van de waarheid. Zazen doen betekent dat we zien hoe we zitten te herkauwen. Als we beseffen wat we aan het doen zijn, zullen we dat ‘kauwen’ sto en. Er is een belangrijk verschil tussen roberen onszelf te beheersen door te willen voldoen aan een ideaal en dat we werkelijk de realiteit van eindeloze afleiding kunnen zien en het halfslachtige leven dat eruit volgt.
Een van de valkuilen van training is overmatige aandachtigheid, een toestand die voortkomt uit het verlangen om te controleren. Als je jezelf in de gaten probeert te houden terwijl je iets doet, ben je voor altijd afgescheiden: als iets goed is om te doen, doe het dan gewoon en maak je geen zorgen. Er is een bepaalde manier van bewegen, met een soort trage doelgerichtheid, die vaak kenmerkend is voor mensen die lijden aan zelfbewuste aandachtigheid. Zazen gaat niet over controle; het is de directe uitdrukking van de wil tot verlichting. Dus in plaats van te proberen alles in de hand te houden, geven we onszelf de ruimte om te zien, en dat zien brengt een natuurlijke manier van doen voort. Als je ziet dat je jezelf of anderen pijn doet, zul je als vanzelf willen stoppen. Eenmaal gezien, zul je moeten kiezen om te stoppen. Deze wil tot kiezen is dezelfde wil die ons in de eerste plaats tot beoefening heeft gebracht. Zazen is zowel opgeven dat we alles onder controle willen hebben en, tegelijkertijd, uitdrukking geven aan de wens van verlichting. Als we dit in de praktijk begrijpen, zien we dat ze een en hetzelfde zijn. Dit inzicht bereiken is ongetwijfeld een van de allermoeilijkste aspecten van zazen. Er zit niets anders op dan door te gaan met zitten, om de tekenen van afleiding op te merken als ze zich voordoen en jezelf opnieuw te verbinden met de fundamentele wens – jezelf geheel toe te vertrouwen aan het zitten. Iedereen vindt dat verwarrend en bij tijd en wijle frustrerend, maar voor degenen die doorgaan daagt er gaandeweg een besef van wat de ware natuur is. Als je goed kijkt, zelfs als je het moeilijk hebt, is er dat wat altijd is. Het is door regelmatige beoefening dat dit duidelijk wordt.
"Hecht geen belang aan zitten of liggen."
Dōgen maakt hier een begin met een beschrijving van de fysieke aspecten van formele zazen, maar voordat hij dat doet wijst hij erop dat beoefening echt niet alleen maar uit formele zitmeditatie bestaat. Zazen omvat alle activiteit en toch is het ook nodig dat we formele zitmeditatie beoefenen.
"Leg op de vloer van de plek waar je regelmatig zazen beoefent, een dikke mat neer, waarop je een kussen plaatst. Zit in de halve lotus- of volledige lotushouding. In de volledige lotushouding leg je eerst de rechtervoet op het linker dijbeen en daarna de linkervoet op het rechter dijbeen. In de halve lotushouding leg je de linkervoet gewoon op het rechter dijbeen en rust de rechtervoet op de grond. Draag loszittende kleding. Leg de linkerhand in de rechter, en houd de duimen net tegen elkaar; zit rechtop, zonder naar links of rechts, naar voren of naar achteren te leunen. Houd de oren in het verlengde van de schouders en de neus recht boven de navel; houd lippen en tanden op elkaar en laat de tong tegen de boventanden rusten. Houd de ogen open, adem goed in, vind een comfortabele houding en adem flink uit. Beweeg het bovenlichaam heen en weer en zit dan onbeweeglijk zonder opzettelijk te denken of niet te denken; stilzitten zonder opzettelijk denken is het wezen van Stille Belichting-meditatie."
Ik heb hierboven de volledige versie van de tekst van Dōgen gebruikt, niet de ingekorte versie die we voor het reciteren gebruiken. Tegenwoordig reciteren we de instructies betreffende de hele en de halve lotushouding niet meer. Hoewel die houdingen ongetwijfeld zeer behulpzaam zijn voor wie zo kan zitten, hoeven we niet vast te houden aan de hele of halve lotus net zoals Dōgen zegt dat we niet aan zitten of liggen moeten hechten. Aangezien de houding evenzeer een uitdrukking van de geest is als van het lichaam, is het van belang om rechtop te zitten. Maar uiteindelijk is er geen verlichte of onverlichte zithouding. Alles hangt af van de juiste instelling van lichaam en geest. Als we zitten geven we uitdrukking aan verlichting, maar verlichting zal niet helder zijn als we een slordige houding aannemen. Wie niet is opgegroeid met op de vloer zitten of wiens lichaam niet in staat is om met gekruiste benen te zitten, zou worden buitengesloten als we zouden vasthouden aan de lotushouding.
"Zit dan onbeweeglijk zonder opzettelijk te denken of niet te denken; stilzitten zonder opzettelijk denken is het wezen van Stille Belichting-meditatie."
Dit is waarschijnlijk de allerbelangrijkste zin in dit hele werk. Onbeweeglijk zitten betekent stevig gegrond zijn in jezelf. Of je nou met gekruiste benen of op een bankje of een stoel zit, je moet helemaal in je lichaam zitten. Zitten is helemaal dit zijn. ‘Zonder o zettelijk denken o niet denken’ drukt heel kort en bondig uit waar het allemaal om gaat. Als gedachten komen, laten we ze zijn; als ze gaan, gaan we er niet achteraan. Als we onze wil toepassen, zijn gedachten opzettelijk en opzettelijk denken is niet zazen. We kunnen onze wil toepassen zonder dat we ons daarvan bewust zijn. Het kan heel lang duren voor we beseffen hoe diep onze wil betrokken is bij onze gedachten. Wat we soms natuurlijke gedachten noemen, zijn die gedachten die als vanzelf lijken op te duiken. We zitten in meditatie en horen bijvoorbeeld een geluid dat ons ergens aan herinnert. Als we de gedachten hebben opgemerkt die de herinnering vormen, kunnen we ze ofwel laten rusten ofwel erop ingaan en zo de gedachtegang verder voeden. Als we kiezen om erop in te gaan, verandert onze natuurlijke gedachte in opzettelijk denken en wordt zo een onnodige afleiding. We moeten bereid zijn om onze gedachten los te laten en daar is meer voor nodig dan je zou verwachten. We kunnen onze gedachten niet loslaten zonder bereid te zijn om de angsten en verlangens waaruit ze voortkomen zowel te erkennen als los te laten. Het is verbazingwekkend hoeveel gedachten hun oorsprong in angst en/of verlangen hebben. Het loslaten wordt volbracht door de volstrekte aanvaarding van de gedachte zoals die is, en zo ‘niet o zettelijk te denken o niet te denken’.
"Deze vorm van meditatie wordt niet stap voor stap gedaan; het is zonder meer de rechtmatige toegang tot vrede zonder zorgen. Wie zich bezint en verlicht, vindt ware wijsheid; de koan doet zich vanzelf voor in het dagelijks leven. Als"
Als Dōgen zegt dat zazen niet stap voor stap wordt gedaan, wil hij daarmee niet ontkennen dat we in de praktijk geleidelijk aan leren, maar wil hij ons doen beseffen wat het betekent om te zitten met je ‘huid, vlees, botten en merg’. Dat betekent: volledig zitten in volledig vertrouwen. Volledig zitten is het laten wegvallen van lichaam en geest. Er zit iets geruststellends in de voorstelling dat we geleidelijk tot zazen kunnen komen in stappen van voortgaande ontwikkeling. Het probleem is dat we daarmee een plek krijgen waar we ons kunnen verstoppen, in plaats van ons hier en nu in het hart van zazen volledig over te geven. Enerzijds hebben we allemaal tijd nodig om te bevatten wat zazen van ons vraagt; anderzijds is er geen stapsgewijze manier om totaal te zitten ofwel we geven ons volledig of we zijn wat anders aan het doen. Dōgen ontneemt ons de geruststelling van het com romis. De ‘rechtmatige toegang’ is de toegang van de Dharma en uiteindelijk onts ringt die vanuit de verlichting van Shakyamuni Boeddha in de leer van Dōgen. Ons zitten in zazen, hier en nu, is de uitdrukking van de verlichting van de Boeddha. Daar kun je aan twijfelen en je afvragen hoe dat mogelijk is, gezien alle drukte waar je geest van tolt. Op een gegeven moment moeten we de vastberadenheid opbrengen om te zitten zoals de Boeddha deed, toen hij zijn plaats onder de bodhiboom innam en alles losliet. We staan altijd op het punt om onze plaats onder bodhiboom in te nemen; dit is het verschijnen van de koan in het dagelijks leven.
De zin ‘deze vorm van meditatie wordt niet stap voor stap gedaan; het is zonder meer de rechtmatige toegang tot vrede zonder zorgen’ kan ook o letterlijker worden o gevat als volgt: ‘ zazen is niet de praktijk van dhyana, het is gewoon de Dharmapoort van kalmte en vreugde’. Dōgen wil ons het verschil laten zien tussen zazen en dhyana. In deze context staat dhyana voor praktijken als het tellen van de adem, aandacht voor het ademen en al de andere meditatievormen die in de boeddhistische geschriften worden beschreven. Dōgen onderscheidt zazen van al die andere methoden. Het gaat hem daarbij niet om een sektarisch standpunt, om zijn specifieke methode boven alle andere te verheffen, maar om ons te laten zien dat zazen helemaal geen methode is. Op juiste wijze begrepen, is zazen niet iets dat we doen om ons leven te verfijnen of verlichting te bewerkstelligen. Zazen is gewoonweg de realiteit van dit moment. Zolang we ons nog bezighouden met uiteenlopende vormen van dhyana of methoden, storten we onszelf niet in het domein van de waarheid. Daarom zijn voor Dōgen al die raktijken het ‘kleinere pad’. In zijn leer weigert Dōgen het onderscheid tussen Hinayana en Mahayana te erkennen. Hij ziet er zelfs vanaf om Zen als een aparte school te positioneren. Hij benadrukt dat de verlichting van de Boeddha niet in tweeën kan worden gedeeld. Voor hem is er alleen maar de authentieke Dharma van de Boeddha, welke wordt verwezenlijkt als de zazen van dit moment.
Voor Dōgens tijd had men in het Chinese boeddhisme zeer veel moeite gedaan wat orde te scheppen in de veelheid aan leringen uit de boeddhistische geschriften. Er werden categorieën bedacht en leringen werden geclassificeerd als relatief of absoluut, ofwel opgesplitst in voorlopige en hogere leerstellingen. Op theoretisch niveau was er tussen de diverse scholen een zekere tendens om aanspraak te maken op superioriteit. Hoewel hij deze ideeën niet volledig van de hand wees, was Dōgen niet gelukkig met datgene wat de essentiële waarheid van verlichting in het huidige moment deed verwateren. In Fukanzazenji legt Dōgen waarschijnlijk meer nadruk op zazen als de directe uitdrukking van waarheid, dan ooit iemand voor hem in Japan had gedaan. Dat leidde ertoe dat hij zich moest verweren tegen aanvallen van andere machtige Japanse boeddhistische centra. Maar vandaag de dag moeten we zijn leer niet opvatten als een sektarische claim op de verhevenheid van Sōtō-Zen boven alle andere vormen van boeddhisme. Ik heb ook uit andere tradities mensen ontmoet die de ware kern van deze rechtstreekse waarheid begrijpen en belichamen. Binnen onze eigen Orde zijn er wellicht ook diverse opvattingen. We plaatsen ons eigen huis niet boven elk ander huis. Uiteindelijk hebben training en verlichting niets te maken met het beoordelen van anderen en het maken van vergelijkingen, het gaat erom de verlichting van Shakyamuni Boeddha in het huidige moment te realiseren.
"Wie zichzelf zo volkomen bevrijdt, wordt als het water waarin de draak leeft, of als de berg waar de tijger huist. Begrijp goed dat de Waarheid op natuurlijke wijze verschijnt en de geest zal vrij zijn van twijfel en wankelmoedigheid."
‘De Waarheid verschijnt o natuurlijke wijze’ betekent dat ze al hier is en dat onze geest al vrij is, maar we moeten wel in die staat ontwaken. Dat kunnen we doen door onze angsten opzij te zetten en in vertrouwen te zitten. Middenin dat zitten is er een waarachtig wezen dat niet misleid is. Omdat deze Boeddha nooit afwezig is, verschijnt de waarheid vanzelf. Deze wonderbaarlijke natuur wordt nooit eigendom, ze is er gewoon.
"Beweeg aan het eind van de meditatie het lichaam voorzichtig heen en weer en sta langzaam op; maak geen onverhoedse bewegingen; ik heb met eigen ogen gezien dat het vermogen om zittend of staande te sterven, wat de gewone mens zowel als de wijze ver te boven gaat, verworven kan worden door Stille Belichting-meditatie."
Het vermogen te sterven is hetzelfde als het vermogen los te laten. Dat wil niet zeggen dat je sterft als je loslaat; het betekent dat je je zorgen over leven en dood loslaat. En daardoor zul je voluit kunnen leven als het tijd is om te leven en voluit sterven als het jd is om te sterven zonder spijt. Er is voor ons leven geen tijdsduur toebemeten. Er is alleen maar het huidige moment. Op een dag zal het ogenblik komen om te sterven en kunnen we vrijuit gaan, aangezien dat de zazen van dat moment zal zijn.
"Het oordelende verstand kan de natuurlijke werking van de Boeddhageest evenmin begrijpen als het de tekenen van verlichting kan herkennen, en ook met bovennatuurlijke middelen kunnen training en verlichting niet worden gevat; dit inzicht is buiten het bereik van taal en beeld, deze Waarheid staat boven persoonlijke meningen."
´Natuurlijke werking´ verwijst naar de waarheid die zichzelf manifesteert als alles rondom ons en in ons. Het verwijst ook naar de acties van meesters om de waarheid aan te tonen, zoals een schreeuw of een gebaar als het omhoog steken van een vinger. Ook al ontvangen we onderricht, als we niet bereid zijn verder te gaan dan ons referentiekader, kunnen we het niet begrijpen. Zulk onderricht kan soms onredelijk lijken, hoewel het nooit strijdig met de Leefregels zal zijn. Er is niets bovennatuurlijks aan de realisatie van de waarheid. Het komt niet van een God of een surrogaat voor een God; de waarheid ligt al in onze handen en daarmee buiten het domein van spraak en zicht we kunnen het niet zien of horen zoals wij (subject) een object kunnen zien of horen. We kunnen onszelf geven en in dat geven openbaart alles de waarheid.
"Praat niet over wie wijs is en wie onwetend; slechts één ding telt: met overgave te trainen, want dit is ware verlichting. Training en verlichting zijn van nature onbesmet; een leven van meditatie is niet anders dan een gewoon dagelijks leven."
We hoeven ons niet druk te maken over wie wijs is en wie onwetend, maar gewoon het werk doen dat op ons pad komt. Daarbij is oordelen over anderen niet aan de orde. Een normaal dagelijks leven leiden met het vertrouwen dat zazen openbaart, is van buitenaf gezien behoorlijk buitengewoon, maar heel normaal van binnenuit. Ons openen voor training en verlichting gaat samen met het wegvallen van zorgen over status en erkenning en bevrijdt ons van het geloof dat ons leven alleen zinvol is door wat we bereiken.
"Het zegel van Boeddha werd zorgvuldig bewaard door zowel de Boeddha's van deze wereld als door die van de geestelijke stamhouders in India en China; zo verspreiden zij altijd de Waarheid alle leven is doordrongen van zuivere meditatie – er zijn duizend en één manieren om te trainen maar we kunnen niet zonder zuivere meditatie."
Het zegel van Boeddha is de ware houding van zazen. Het zegel van Boeddha openbaart zich in alle dingen, maar zonder de praktijk van zazen zullen we daar niet in ontwaken. Alle activiteit is zazen als we de ware houding kennen, die veel meer omvat dan een fysieke houding – het is het leven van Boeddha in dit moment. De Indiase, Chinese, Japanse en Westerse stamhouders verspreiden de waarheid omdat zij het zegel hebben.
"Het is zinloos naar andere stoffige streken te reizen en zo onze eigen zitplaats op te geven; als de eerste stap verkeerd is, struikelen we meteen. Alle essentiële eigenschappen van een mens zijn al in ons bezit verspil geen tijd met bijzaken iedereen kan zich de zekerheid van Boeddha eigen maken. Wat heeft het voor zin van deze vergankelijke wereld enkel te genieten? Dit lichaam is kortstondig als dauw op het gras, het leven schiet als een bliksemschicht voorbij, dit lichaam veroudert zienderogen, het leven is zo voorbij."
Dōgen spoort ons aan om geen tijd te verliezen met het zoeken van vluchtig vertier. In training vinden we een diepte van verwondering en vreugde die alles wat toevallige omstandigheden bieden ver te boven gaat. De kneep zit erin dat we bereid moeten zijn om te trainen om dit te ontdekken en dat dit niet vanzelf gaat. Maar welke keus hebben we, als we de aanwezigheid van de roeping eenmaal hebben erkend? We hoeven niet van onze zitplaats af te dwalen; het aannemen van de aanwezigheid van de waarheid is alles.
"Oprechte navolgers van Boeddha, twijfel niet aan de ware draak, verspil geen tijd met enkel een deel van de olifant te betasten; keer de blik naar binnen en neem de weg die direct naar de Boeddhageest leidt. Eerbiedig hen die het doelloze doel bereikt hebben, word één met de wijsheid van de Boeddha's. Geef de wijsheid van de geestelijke stamhouders door. Wie dit een tijd lang doet, zal verwezenlijken wat hier beschreven is en de schatkamer, die dan vanzelf open gaat, volkomen genieten."
Er is het verhaal van de vier blinden die ook nog eens heel dwaas waren. Op een dag kwamen ze een olifant tegen. Een van de mannen kreeg de slurf te pakken en zei dat het een slang was, een ander raakte zijn poot aan en zei dat het een boom was enzovoort. Ze kibbelden druk en sloegen elkaar met hun interpretaties om de oren terwijl de olifant zijn weg vervolgde. Dit verhaal illustreert de valstrik van de overtuiging dat jouw interpretatie er meer toe doet dan het ding zelf. De ´ware draak´ duikt op als we onze kennis ‘een tijd lang’ niet meer gebruiken als schild om achter te schuilen. Kennis is geweldig, maar we kunnen verlichting niet verwerven zoals we kennis verwerven. Er is vanaf het begin een ander soort weten in ons en Dōgen noemt dat de ´ware draak´. Het is een intuïtief snappen van wat het betekent om ´de blik naar binnen te keren en de weg te nemen die direct naar de Boeddhageest leidt´. Om de ware draak te leren kennen, moeten we hem niet langer bestrijden en de schat aanvaarden die altijd al van ons was. En hiervoor hoeven we alleen maar te zitten.
De meesten onder ons lopen tegen tal van benaderingen van boeddhisme en meditatie aan. Het kan al snel gebeuren dat vormen worden gemengd die eigenlijk heel sterk verschillen en daarom is het goed om onze eigen traditie nader te bestuderen. Fukanzazenji is daarvoor een goed beginpunt. Als een andere praktijk een methode of een middel heeft dat heel behulpzaam lijkt en we het jammer vinden dat het in onze traditie schijnbaar ontbreekt, dan moeten we goed nagaan of het werkelijk niet voorkomt in Sōtō-Zen. Als het ontbreekt, ga dan na waarom dat zo is voordat je het in je eigen beoefening overneemt. Als we hier niet voorzichtig mee zijn, verwateren we wellicht de leer of versluieren we dingen die we lastig vinden, maar die op de lange termijn juist het meest verstrekkend en doeltreffend zijn.
Origineel: Buddha Recognizes Buddha - Undivided Existence
Auteur: Eerw. meester Daishin Morgan
Vertaling: Boeddha (h)erkent Boeddha - A Commentary on Fukanzazenji: Rules for Meditation
Vertaler: Michel Tille en Nanette Idzerda