H17. Samādhi, de Meest Verheven Spiegel: De geest van zazen
Samādhi, de Meest Verheven Spiegel werd geschreven in de negende eeuw door een sleutelfiguur in de ontwikkeling van onze traditie, Tung Shan Liang Chieh, bij ons beter bekend onder zijn Japanse naam Tōzan Ryōkai. Net als de Sandōkai is Samādhi, de Meest Verheven Spiegel een gedicht dat dermate deel is gaan uitmaken van onze traditie dat het als een soetra wordt beschouwd. Een centraal gegeven van het gedicht is een onderricht van Tōzan dat bekend staat als de Vijf Posities of de Vijf Rangen. Deze leerstelling onderscheidt bij de meer gevorderde niveaus van training vijf stadia, met volledige verlichting als laatste. Tōzan schetste alleen de contouren van deze stadia en een generatie later werkte zijn discipel Sōzan ze verder uit. Dit proces werd voortgezet en soms zijn de raakvlakken van de Vijf Posities met de ervaring van een gewone beoefenaar nog maar moeilijk te herkennen.
In Aanwijzingen voor het Mediteren schrijft Dōgen Zenji: ‘Deze vorm van meditatie heeft geen verschillende stadia. Het is eenvoudigweg de ingang tot vrede zonder zorgen’. Dōgen verwijst hiermee naar het feit dat Zen plotselinge verlichting leert; met andere woorden, verlichting komt niet beetje bij beetje en is ook niet het resultaat van beoefening. Als het zou worden geschapen door onze eigen inspanning, zou het vernietigd kunnen worden. In plotselinge verlichting zijn er geen stadia, aangezien verlichting nu eenmaal de natuur van de werkelijkheid is en niet komt of gaat. Dat neemt niet weg dat wij dit zelf verwezenlijken, en van tijd tot tijd spreekt ook Dōgen zelf over beoefening als proces, ook al verwijst hij altijd naar de allesomvattende en alomtegen-woordige aard van verlichting. Menselijke wezens hebben meestal een tijdje nodig om de diepgang van dit onderricht te doorgronden, en er zijn enkele terugkerende elementen in de stadia die mensen doorlopen. Een van de voordelen van het beschrijven van deze Vijf Posities is dat ze verduidelijken hoe diepgaand zazen feitelijk is, zodat we niet vasthouden aan een of andere ervaring die we gaandeweg opdoen en aanzien voor verlichting.
De Vijf Posities vormen een soort routebeschrijving, maar omdat het pad geen lineaire beweging is van A naar B, zijn interpretatie-problemen onvermijdelijk. Het lijkt alsof bij de behandeling van die problemen de complexiteit rond het originele idee van Tōzan alleen maar is toegenomen. In wezen beschrijven de Vijf Posities de onderlinge samenhang tussen het relatieve en het absolute, ofwel tussen het individuele en de waarheid, of de menselijke geest en de Boeddha. Soms worden deze posities ook wel in overdrachtelijke zin omschreven als die van gastheer en gast of van vazal en heerser.
Voor een goed begrip van Samādhi, de Meest Verheven Spiegel moeten we ons een beeld vormen van de Vijf Posities. In de volgende beschrijving heb ik de uiterst ingewikkelde benaderingen die na de dood van Tōzan opgeld deden buiten beschouwing gelaten. Deze zijn een mengsel van boeddhistische, taoïstische en confucianistische concepten uit het China van de negende eeuw, waarmee in elk geval geletterde mensen van toen vertrouwd waren. Voor degenen onder ons die Samādhi, de Meest Verheven Spiegel in de ochtenddienst reciteren en die niet gespecialiseerd zijn in antieke Chinese geschiedenis of filosofie, is een uitleg vereist. Ik geef daarom hier een benadering die is gebaseerd op wat ik leerde van eerwaarde meester Jiyu-Kennett èn op hoe ik dit onderricht in de praktijk heb leren toepassen.
De vijf posities of stadia
De eerste van de vijf stadia begint met het erkennen van de noodzaak van beoefening. We ervaren afgescheidenheid, angst en innerlijke pijn en degenen die we liefhebben sterven of verlaten ons. Het lijkt alsof lijden verweven is met het bestaan en zo wordt in ons de wens gewekt om hier iets aan te doen. We zien in dat we, ook al kunnen we de wereld niet beheersen, wel iets kunnen doen aan de manier waarop we ons tot de wereld verhouden. De eerste stap bestaat uit gehoor geven aan de roep om onze geest te trainen, want er is iets meer dan lijden en het is te vinden in het huidige moment. Om dat ‘iets meer‘ te leren kennen is het nodig dat we stoppen met toevoegen of wegmoffelen als we naar binnen kijken. Om te kijken moeten we al onze ideeën en opvattingen laten varen. In werkelijkheid is het niet een verlangen dat de training op gang brengt. Met de woorden van eerw. meester Jiyu: ‘Als wij het in werking zouden hebben gezet, zou het zijn voortgekomen uit verlangen. Maar zoals het is, is het een uitnodiging om lief te hebben waar verlangen geen deel aan heeft. We kunnen die zuiverheid nastreven en dan ontdekken dat we die bezitten. We waren altijd al verlicht, zegt Sōtō-Zen, maar toch moeten we trainen’. Dit stadium wordt soms omschreven als het roepen van het absolute naar het relatieve.
De tweede stap wordt gezet als we gehoor gaan geven aan die roep door toewijding te ontwikkelen bij het volgen van het pad. Als we de innerlijke oorzaken van lijden duidelijker leren zien en inzien hoe onnodig het is, groeit de toewijding om te leven op een manier die daar een einde aan maakt. Dit is het relatieve dat gehoor geeft aan het absolute. We zijn in het tweede stadium als we de leefregels ten diepste aannemen en er niet langer aan twijfelen dat het onze bestemming is om in het leven dat te doen wat goed is, en niet langer onze angsten en verlangens aan het roer te laten.
Dit stadium kan vele jaren van beoefening omvatten en vormt een grote uitdaging. De verleiding kan ontstaan om rond te gaan kijken naar allerlei interessante dingen die het gat kunnen vullen dat we binnenin nog steeds voelen, bijvoorbeeld door een grote belangstelling te ontwikkelen voor de geschiedenis of filosofie van het boeddhisme, of door een hang naar de ontwikkeling van het lichaam door qigong of soortgelijke oefenvormen. Al die zaken hebben hun plaats, maar als we ze najagen om een leemte te vullen, maken we ze juist een deel van het probleem. Het is pittig om in deze fase alleen maar te zitten en de confrontatie met jezelf aan te gaan, en toch is dat de weg. Eerw. meester Jiyu verwees naar dit stadium met de uitdrukking ‘de langdurige kleinheid’.
De overgang naar het derde stadium doet zich vaak ongemerkt voor. Dat komt omdat de oorzaken waardoor we ons afgescheiden voelden geleidelijk aan zijn opgelost en ons niet meer zo bezighouden als aan het begin. In dit stadium groeit onze toewijding uit tot een zekerheid dat mededogen en wijsheid de kern van ons wezen vormen, en waarlijk de kern van het universum zijn. Dit ontvouwt zich als een realisatie van onze eigen ware natuur. Die zorgen over wie we nou precies zijn, hoe we ons ten opzichte van anderen profileren, verdwijnen als sneeuw voor de zon. Hier is geen klagen meer, niet zozeer uit deugdzame onthouding, maar gewoon omdat we ons bewust worden van de wonderbaarlijke aard van deze wereld en heel ons wezen vervuld raakt van dankbaarheid. Dit is het punt waarop acceptatie zich in haar ware vorm begint te manifesteren in ons leven. Onze hele benadering van het leven is radicaal veranderd, zelfs als we dat maar in beperkte mate beseffen, omdat we niet meer zo bezig zijn met onszelf. In de Zenterminologie wordt deze ervaring vaak aangeduid als ‘kenshō’. Dat kan zich uiten als plotselinge verlichting of, wat vaker voorkomt, als een geleidelijke ontwikkeling die niet per se gepaard gaat met een bepaalde ervaring. Soms richten mensen zich in hun training op het bereiken van deze realisatie, maar dat is een vergissing. Om kenshō te ervaren moeten we al ons vastgrijpen laten varen, zelfs kenshō zelf. Wat hier nodig is, is een uiterste bereidheid om los te laten en is de wens om gehoor te geven aan de roep groter dan al het andere. Als je zoekt naar een externe bevestiging zal het niet gebeuren. Hier doet zich een paradox voor: er is die enorme noodzaak om het ware zelf te kennen, maar om het te vinden moeten we het zelf loslaten. Dus bij dit derde punt uitkomen is niet eenvoudig. Het wordt de ‘ontmoeting van het absolute en het relatieve’ genoemd.
Het is van belang om het onderscheid te kennen tussen een ervaring die van diepe betekenis voor je leven kan zijn en een kenshō. In mijn visie omvat ware kenshō alles wat hierboven als derde fase is beschreven. Het is niet ongebruikelijk dat mensen een ervaring hebben waarin zij een glimp opvangen van hoe de dingen werkelijk zijn, maar dan vroeger in het proces, voordat ze de langdurige kleinheid hebben doorlopen. Dat is zowel behulpzaam als gevaarlijk. Iedereen moet gedurende de training op een of andere manier de langdurige kleinheid doormaken en geen enkele ervaring zal je gratis toegang verschaffen. Het is berucht hoe makkelijk deze dingen verkeerd worden geïnterpreteerd, dus moeten we niet zelf willen bepalen of een bepaalde ervaring een kenshō is, maar advies inwinnen bij een meester.
Mensen stoppen vaak in dit stadium omdat ze op basis van de vruchten die ze plukken denken dat ze er zijn, ook al hebben ze pas de derde fase bereikt. De fundamentele oorzaken van lijden zijn weliswaar in kracht afgenomen, maar ze zijn nog niet uitgebannen ‒ als we niet doorgaan, kunnen we ons er opnieuw in verliezen. Hoewel het moeilijk was om zo ver te komen, is de volgende stap: ben je bereid om los te laten wat je hebt ontdekt? Zen gaat niet over het vervangen van de ene positie door de andere; het komt erop neer dat we alles loslaten.
Stadium vier wordt gekenmerkt door een diep doorgronden van leegte. Het idee van leegte kan tot allerlei misverstanden leiden. Het is het besef dat je niets weet. Ook al is er een zekere mate van begrip, er bestaat geen permanente persoon binnenin, niemand om iets te weten. Dat geeft een besef van enorme vrijheid. Met elk gebeuren en in elk ogenblik is het universum compleet. In plaats van verlangen is er het zich ontvouwen van de omstandigheden van het leven die een respons van binnenuit voortbrengen. We kunnen die respons mededogen noemen, maar voor de persoon in kwestie is het gewoon datgene wat moet worden gedaan en dat doen is de voltooiing van alles. In dit stadium ontbreekt niets; leegte, zoals eerw. meester Jiyu het zei, is het allervolste dat je kunt kennen. We weten dit misschien met onze denk-geest en we kunnen er zelfs in zekere mate naar leven, maar om werkelijk te bevatten dat het zelf leeg is – dat is een heel andere zaak, en er zijn er slechts weinigen die zo ver gaan. Dit stadium wordt het ‘absolute op zich’ genoemd.
Na verwezenlijking van de leegte der dingen volgt stadium vijf, dat soms ‘terugkeer naar de wereld’ wordt genoemd. Het volledige loslaten van enig idee over onszelf en het ontdekken van de lege en zuivere aard van dingen – zelfs dit is niet voldoende. Dan volgt het voortgaande ontdekken van wat het betekent om te leven en om de wereld vanuit deze plek te omarmen. Dit is het werk van een bodhisattva, een wezen dat haar leven volledig wijdt aan het welzijn van anderen. Eigenlijk valt er nauwelijks wat zinnigs te zeggen over het vijfde stadium. Voor wie zich er naar toe beweegt, verandert de manier waarop de wereld lijkt te zijn, en verandert zo sterk dat oude referentiepunten niet langer bruikbaar zijn. Een heel goed advies dat ik ooit kreeg luidde: verspil je tijd niet aan ‘t proberen je voor te stellen hoe verlichting is.
Hoewel deze vijf stadia misschien enorme stappen lijken, gaat het eigenlijk meer om een spiraalvormig proces waarbij elke stap iets van al de andere stappen omvat. Er is een mate van begrip van leegte zodra we serieus naar binnen gaan kijken, maar een diepgaand besef vraagt heel veel tijd en oefening en er zijn geen sluipwegen.
Een van de lastige dingen van dit soort omschrijvingen is dat je in de verleiding kan komen om te gaan bepalen waar je je precies bevindt in het geheel. Ik denk niet dat je dat kan weten, in elk geval niet op de manier die je je voorstelt, en het is beter om af te zien van enige conclusie over waar je je bevindt. We missen het doel van deze beschrijving als we ons gaan tooien met de veren van de ene of andere fase of wanneer we gaan denken dat we een hopeloos geval zijn en helemaal nergens in passen. Door een idee te geven van het terrein waarin we ons bevinden, geeft de omschrijving van de Vijf Posities ons juist de verzekering dat mensen ons inderdaad op dit pad zijn voorgegaan die ons vingerwijzingen voor de richting hebben nagelaten. Zij die ons voorgingen hadden te maken met geheel eigen omstandigheden, en hoewel deze leken op de onze – zij waren immers mensen net als wij ‒ krijgt elk mens te maken met zijn eigen unieke samenspel van omstandigheden. Onze taak is om te ontwaken in de wereld die we hier en nu aantreffen.
Toelichting op de tekst
Na deze toelichting op de Vijf Posities kunnen we onze aandacht richten op de tekst van Samādhi, de Meest Verheven Spiegel. De meest verheven spiegel uit de titel is zazen. Deze zazen is geen praktijk die wordt beoefend om verlichting te realiseren. Het is veeleer de geest van Boeddha die zichzelf in het huidige moment uitdrukt. Dit is de geest van iemand die zazen beoefent, zelfs een beginner. We kunnen deze geest niet bevatten. We kunnen slechts onszelf geven. De spiegel geeft alles weer zoals het is. Door het beeld op te roepen van een spiegel, is er erkenning voor de individualiteit van een persoon – een spiegel – terwijl een spiegel zonder weerspiegeling geen spiegel is. Spiegel en weerspiegeling zijn niet twee, en dit is een thema waarover Tōzan in dit gedicht uitweidt. Het woord ´Samādhi´ verwijst naar de activiteit van de spiegel van het helpen van alle wezens. We hoeven slechts hebzucht, haat en onwetendheid in de spiegel te laten verschijnen en de spiegel doet de rest. Als we denken dat we iets moeten doen om onszelf te veranderen, dan jagen we alweer achter het zoveelste ideaal aan. Samādhi is die staat waarin we het volledig aan de spiegel overlaten, want de realiteit is de heelmeester voor onwetendheid.
"De Boeddha' s en voorouders hebben deze grondwaarheid
van ‘Dit – zoals het is’ rechtstreeks aan ons overgeleverd.
Je kent haar nu, houdt haar in ere."
Dit gedicht werd oorspronkelijk van meester op discipel overgedragen tijdens de transmissie, als de essentie van Boeddha’s leer. De ‘grondwaarheid’ is de realiteit zelf, de grote wijsheid waarop ‘alle ware Boeddha’s van heden, verleden en toekomst’ vertrouwen. Het wordt grondwaarheid genoemd, zowel hier als in Sandōkai*, omdat het gewoonweg dit is, hier en nu en zonder enige toevoeging. Het zorgvuldig beschermen gebeurt niet omdat de waarheid kwetsbaar is, maar omdat we gaandeweg ‘dit ‒ zoals het is’ kunnen vergeten en verdwalen in doodlopende steegjes. De allesomvattendheid van ‘alles’ vereist nauwkeurige overdenking. Verlies ‘je kent haar nu’ nooit uit het oog, twijfel er nooit aan. Zelfs als het heel moeilijk wordt en je alles wat je aanraakt lijkt te verpesten, zelfs dan nog: nu bezit je haar, dit is volledig en compleet. Deze kalme woorden van bemoediging zijn reden genoeg om dit gedicht elke ochtend te reciteren:
Witte sneeuw op een zilv'ren schaal,
een zilverreiger in het heldere maanlicht ‒
Ze lijken op elkaar maar zijn niet eender;
Vlak naast elkaar zie je het verschil.
In zekere zin kunnen we de vijf stadia zien als een manier om te beschrijven hoe een wezen tot verwezenlijking van zijn ware relatie in het universum komt. Hij of zij is het geheel en toch te onderscheiden in het geheel. We kunnen geen aanspraak maken op eenheid zonder de individuele aard te miskennen en zonder de eenheid te kennen blijft het individu vastzitten in lijden. En dus hebben we hier poëtische beelden van sneeuw en een reiger als vluchtige vormen tegen de achtergrond van het onveranderlijke. Worden ze samen gezien, dan is hun eenheid herkenbaar, en toch kunnen we, door ze samen te zien, ook onderling onderscheiden. Als we op diepere lagen van beoefening komen, beseffen we dat alles alleen maar dit is en dat binnen dit niets onderscheiden is. Vandaag schijnt de zon en de afgelopen week heeft het geregend. Ik raak opgewekt door de zon en toch is de verheven spiegel onveranderlijk. Onze stemmingen kunnen op en neer gaan en de spiegel is onbewogen. Ook al wisselen de stemmingen, ze zijn niet afgescheiden van de spiegel – zij zijn de reflecties zonder welke er geen spiegel is. Waar het hier om gaat is de allesomvattende kwaliteit van realiteit, de grondwaarheid, waaraan we ons volledig kunnen toevertrouwen. Gedachten en gevoelens komen en gaan in de spiegel, maar wat zou het. Als onze focus bij de gedachten ligt, verliezen we ‘dit – zoals het is’ uit het oog. Als we de gedachten helemaal laten voor wat ze zijn, is er geen verstoring. Het is echt niet nodig om zuiver van onzuiver te scheiden.
Rechtstreeks herkennen
"Verheven geest kan nooit in woorden worden uitgedrukt,
maar beantwoordt niettemin aan de behoeften van alle volgelingen.
In woorden verstrikt kom je ten val."
Hoe beantwoordt ‘verheven geest’ aan de behoefte van de volgeling? ‘Verheven geest’ is geen object; haar ‘antwoord’ is de voldoendheid van het bestaan. Zo is bijvoorbeeld alles wat verschijnt leeg, waarmee wordt bedoeld dat zodra het zijn ware natuur in de spiegel toont, het wordt gezien als het universum dat zichzelf op dat ogenblik voltooit. Er is dus niets om vast te pakken of af te wijzen. Dit is niet bedoeld om ‘alles maar te relativeren’; dit gaat over het rechtstreeks herkennen van de volmaaktheid van jouw leven en van het universum – de volheid van leegte. Elk ding dat verschijnt, draagt deze waarheid in zich, maar als je aan deze woorden hecht, zet je jezelf vast. Woorden verschillen niet van al het andere – net als elk ander aspect onthullen ook zij de elementaire waarheid van het universum. Maar omdat woorden abstracties uitdragen, raak je er heel snel in verstrikt. Niet één ding drukt het uit en toch tonen alle dingen het; ze verwijzen er niet naar, want het is niet van ze gescheiden. ‘Woorden’ werken nauw samen met ‘mij’. Het is behulpzaam om de ingewikkelde onderlinge afhankelijkheid van deze twee te zien:
Wie tegen het principe van de Waarheid ingaat,
raakt op een dood spoor.
Dit is absoluut en altijd het geval.
Dit is te vergelijken met een bal van vuur:
Kom er niet te dicht bij en blijf er niet te ver vandaan.
Als we te zeer ons best doen, verbranden we; als we de grondwaarheid negeren, bevriezen we. Maar het gaat er niet om het gematigde midden tussen die twee te vinden – zo’n plek bestaat niet. We moeten bereid zijn om te verbranden en te bevriezen en gewoonweg gevolg geven aan dat wat ons te doen staat. We moeten heel zorgvuldig kijken om zeker te zijn dat het is wat ons toevalt, en niet iets wat we najaagden of wilden vermijden.
Bloemrijke taal vertroebelt het beeld.
Zolang Zen wordt onderwezen waren er mensen die zich vasthielden aan de woorden en zichzelf wijsmaakten dat ze wisten waar het om ging. Dit is een van de redenen waarom contact met een leraar van belang is. In werkelijkheid kan de spiegel niet bevlekt raken, maar we kunnen onszelf zo misleiden dat we hem niet langer herkennen. Bloemrijke taal kunnen de woorden zijn die we gebruiken als we twijfelen en behoefte voelen om de leer met woorden op te wekken. Of als we nog te vol van onszelf zijn, origineel willen zijn of onze eigen stem willen vinden. Als je dat ziet gebeuren kan je knap misselijk worden. Het is voldoende om het gewoonweg te zien.
Het nachtelijk duister omhult helderheid;
de dageraad brengt geen licht.
Dit is waar voor alle bestaan;
hierdoor bevrijden we ons van leed.
Laat duisternis zijn, en het is niet donker; laat licht zijn, en het is niet licht; maak dit offer en lijden eindigt.
Hoewel niet kunstmatig gemaakt,
kan deze waarheid uitdrukking vinden in de woorden
van echte Zenleraren.
De woorden van een meester kunnen soms rechtstreeks onderrichten, ‘als twee pijlen die elkaar midweegs treffen’. Daar is niets kunstmatigs aan en het gebeurt niet door het te proberen. Beoefenaars construeren vaak met woorden van de leer allerlei betekenissen en definities voor zichzelf, maar dat helpt ze nooit dichterbij de spiegel te komen.
Voor de juwelenspiegel staande,
zie je zowel schaduw als wezen.
Je bent het niet,
het is jou helemaal.
Als we in de juwelenspiegel kijken, zien we zowel schaduw als wezen, of reflectie en vorm, en weten we dat het heel is – het is allemaal de juwelenspiegel. Degene die weet verdwijnt, terwijl het weten blijft. Het weten is de werkzaamheid van de juwelenspiegel, dit lichaam, deze geest. Omdat het universum niet is opgesplitst in verschijningen en werkelijkheid, moeten we vermijden te denken dat de spiegeling het onwerkelijke is en de vorm het werkelijke. En toch, de afspiegeling is niet gelijk aan de substantie en de substantie heeft altijd haar afspiegeling. Kijkend in de juwelenspiegel, is er niets dat kijkt gescheiden van wat wordt gezien.
Alle voorstellingen die we van iets hebben zijn ‘schaduw’, inclusief elk idee over ‘jou helemaal’. Je hoeft schaduw noch substantie te verwerpen, en kan alles gewoon loslaten. Als je naar een spiegel van het wezenlijke zoekt, raak je verstrikt. Wat telt, is dat je de spiegeling niet ten gunste van de spiegel verwaarloost, dus het is niet nodig om almaar te vragen: ‘Is dit de spiegel? Heb ik de spiegel gevonden?’. Laat ‘jij bent het niet’ volledig zijn werk doen en laat alles los. Waarlijk ,‘het is jou helemaal’, maar waar vind je dit?
Zo is het met een pasgeboren kindje:
het heeft alle vijf zintuigen, komt niet en gaat niet,
verrijst niet, blijft niet, babbelt, maar kan niet praten.
Het kindje staat hier voor de geest die geen onderscheidingen maakt, waar woorden een andere functie hebben. Een baby drukt zich uit in woorden zonder betekenis en in het originele gedicht staan er ook zulke nonsens woorden:
Baba wowa, heeft woorden maar toch geen woorden..
Hoewel zulke woorden geen betekenis hebben die je in een woordenboek kan opzoeken, zijn ze toch directe communicatie. Zulke woorden gaan voorbij aan zinvol en zinloos. Het zijn waarachtige woorden. Een pasgeboren baby met zijn vijf zintuigen is hetzelfde als de Boeddha, hij komt niet, gaat niet, staat niet op, blijft niet. Er is niks bijzonders aan een kindje, behalve dat het nog geen volledig ontwikkeld brein heeft.
Soms legt het een naïviteit en onschuldige charme aan de dag als het worstelt met de complexiteit van het bestaan. Maar het gaat niet om een terugkeer naar die onrijpe staat. Onze woorden geven altijd weer in welke staat we op dat moment verkeren – maar vaak horen we niet wat wij of wat anderen zeggen. Nogmaals, het is niet de betekenis uit het woordenboek, maar de uitdrukking van onze of andermans werkelijke toestand die we moeten horen. Alleen zo kunnen we weten wat goed is om te doen. Ik ben als een baby als ik iets probeer te zeggen over de waarheid.
De I Tjing
Uiteindelijk vatten we niets, want taal is altijd ontoereikend.
De zes stokjes van het dubbele trigram Li
bewegen steeds onderling afhankelijk van binnen naar buiten en terug.
Drie stapels van twee maken vijf verschillende combinaties
en keren dan weer naar het uitgangspunt.
De 'vijf verschillende combinaties' zijn de Vijf Posities waarnaar ik in de inleiding verwees, maar hier gebruikt Tōzan de symboliek van yin en yang en de inheemse Chinese beeldentaal van de ´I Tjing´. De ´I Tjing´ maakt gebruik van combinaties van drie lijnen (trigrammen) om de interacties van de tegenstellingen te kunnen vaststellen, bijvoorbeeld de passieve en actieve krachten die yin en yang genoemd worden. De zes stokjes ri zijn twee sets trigrammen die in vijf combinaties de vijf stadia vertegenwoordigen.Tōzan schijnt geen volledige uitleg te hebben gegeven van wat hij hiermee bedoelde, of als hij dat wel deed is die verloren gegaan. Latere commentatoren hadden moeite om een interpretatie te geven waarin de 'drie stapels' consistent met de 'vijf verschillende combinaties' samenkwamen. Daardoor doen sommige commentaren nogal geforceerd en abstract aan. Sommige geleerden hebben gesuggereerd dat deze passage later werd toegevoegd. Wel is duidelijk dat Tōzan verwijst naar de posities die we tijdens de beoefening doorlopen en hoewel de manier waarop die door de beoefenaars worden ervaren individueel zal verschillen, is de grondwaarheid gelijk.
Ik heb niet geprobeerd om de eerdere bespreking van de Vijf Posities precies in te passen in het gedicht, omdat die poging ons een nogal geheimzinnig gebied binnen leidt. Maar het is wel de moeite waard om de zes stokjes weer te geven die de twee trigrammen vormen.
De doorgaande lijn staat voor yang of activiteit, terwijl de onderbroken lijn yin of stilheid vertegenwoordigt. In het hart van activiteit is er stilheid, maar stilheid is niet tegengesteld aan activiteit: elk zijn ze in de ander. Deze twee zijn in hun eigen broze evenwicht, indien niet verstoord door angst en vastklampen, wat gebeurt als spiegelingen voor waar worden aangezien.
Zo is het ook met de vijf smaken van het chi-gras
en de vijf takken van de diamanten scepter.
Chi-gras heeft vijf smaken en wordt daarom een symbool voor het ene dat de vijf omvat. De vijf zijn eigenlijk een, zoals ook de vajra of diamanten scepter vijf vertakkingen heeft en tegelijkertijd één scepter is. Dit is een waarschuwing om niet door te schieten met het ontrafelen van de vijf vertakkingen, omdat het uiteindelijk willekeurige onderscheidingen betreft, niet bedoeld als maatstaf ter beoordeling van jezelf of anderen.
Het ware midden houdt alle verschijnselen,
zoals ze zijn, wonderbaarlijk omvat.
Het ‘ware midden’ is de onverwoestbare kern van de diamanten scepter, de onderbroken lijn of het ware hart dat het midden vormt waaromheen alles draait. Het is de onderbroken lijn omdat het geen substantie heeft. De veranderingen verschijnen alleen vanwege het ware midden; alle dingen liggen in de Boeddha's hand. Het is een delicaat evenwicht omdat zelfs de geringste beweging het ritme doorbreekt.
Op de vraag van een volgeling
geeft de Zenmeester altijd passend antwoord.
De bekwame meester weet hoe hij een volgeling
tot de hoogste Waarheid brengen kan.
Hier wordt aangegeven hoe de verheven spiegel werkt door een praktische beschrijving van hoe de relatie tussen meester en leerling functioneert. Het passend antwoord is gebaseerd op de juiste positionering ten opzichte van elkaar, waarbij meester en leerling zich gronden in de ‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒ ‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒ positie in het centrum.
Meester en leerling bestaan in relatie tot elkaar en ze moeten allebei vertrouwd zijn met het 'afhankelijk en toch zelfstandig' van de Sandōkai. Ze vertrouwen ieder voor zich op de werkzaamheid van wijsheid in de ander en in zichzelf.
Volgelingen hebben in zich het allerhoogste,
meesters weten dat wat nodig is.
In juiste verhouding,
is dit vruchtbaar.
Wat betekent 'meester' hier? Als de beoefenaar de ware aard begint te ontdekken, dan vult 'meester' heel het universum. 'Dat wat nodig is' is daarmee universeel en de meester speelt een cruciale rol. Hoewel een meester instructie kan geven, ligt het niveau waarvan hier sprake is ver voorbij elke methode. De eenwording hangt af van afstand doen. De meester kan daarbij behulpzaam zijn, en het kan pijnlijk zijn. In feite belichaamt de leerling al wat nodig is, daar de meester het werk niet voor hem kan doen. Tegelijkertijd moet de leerling zich in nederigheid wenden tot de meester, en zo belichaamt deze dat wat nodig is.
Het hart zuiveren
Hecht aan het één, noch aan het ander;
dit is de natuurlijke, onovertroffen Waarheid
die losstaat van dwaling en verlichting.
Het hart zuiveren is de kern van de beoefening. Gehechtheid aan verlichting heeft vele vormen. Bijvoorbeeld door het stellen van een doel, waarmee je je er automatisch van afscheidt. Zuiveren heeft evenveel te maken met het laten varen van zulke mentale kaders, als in het begin de beoefening te maken had met het uitdoven van grove vormen van hebzucht en dergelijke. Hechten aan het een noch aan het ander is niet zoeken naar evenwicht ‒ dat is balanceren tussen hechten aan beide. De enige manier is om het los te laten. De natuurlijke waarheid is stilheid, de onbeweeglijke Boeddhanatuur, de onovertroffen waarheid is de activiteit van de Boeddhanatuur, de werkzaamheid van wijsheid in de wereld. Het is van cruciaal belang dat we het werk doen dat op ons pad komt. Anders wordt de stilheid steriel. Al mag ze nog zo diepgaand lijken, ze zal niet waarachtig zijn voor ze zich toont in activiteit.
Wanneer de tijd rijp is, verschijnt ze klaar en stil;
oneindig minuscuul of grenzeloos en onmetelijk.
Zelfs de geringste uitwijking zal het ritme verbreken.
Noodzakelijke voorwaarde is zowel het zuiveren van het hart als het voorbij gaan aan het zuiveren, in het grote mysterie schouwen èn er is geen voorwaarde die verlichting voortbrengt. Heb er vrede mee dat 'Het' ‒ de spiegel ‒ het doet. Als we ons volledig aan de spiegel geven, zal het zich tonen. De spiegel werkt op manieren die het weten met het verstand te boven gaan. Het ‘geringste uitwijken’ is het opkomen van het misleide gevoel van zelf. Het proces van het laten oplossen van het zelf moet niet worden onderschat, maar hoeft ons ook niet af te schrikken. Zolang er een gevoel is iets te hebben bereikt, is het nog niet volbracht.
Nu onderscheiden we plotselinge en geleidelijke verlichting
en ontstaan er verschillende stromingen van dogma en praktijk,
die dan maatstaven worden van religieus gedrag.
Ware verlichting gaat doctrines en praktijken te boven, maar maakt er evengoed gebruik van om de weg te wijzen. Het is gewoonweg zelfoverschatting om jezelf boven zulke zaken verheven te voelen. Ethische normen zijn van belang. Degenen die deze negeren volgen wat wel 'Wilde vos-Zen' wordt genoemd, vanwege de misleidende aard ervan. We moeten ons niet gaan afvragen of de waarheid plotseling of geleidelijk lijkt te komen, maar gewoon het werk doen vanuit diep vertrouwen. In de dagen van Tōzan waren er net als tegenwoordig discussies over verschillende benaderingen van de spiegel. Zoals Dōgen zegt, waar het op aankomt op is de waarachtigheid of oprechtheid van de beoefening.
Zelfs als we die volledig doorgronden,
zolang de idee van bewustzijn in de Eeuwige Waarheid verschijnt,
zullen we niet verder komen.
Als je er kalm uitziet maar innerlijk geen vrede kent,
ben je als een gekluisterd paard of als een muis in een kooi.
Hoewel het kan lijken dat we veel vooruitgang hebben geboekt en onze geest tot rust is gekomen, is dit niet het eind van het pad. Tōzan waarschuwt ons dat onzuiverheden blijven bestaan, ook al zijn ze in slaap gesust. Er valt nog meer te doen. We moeten ons niet verstoppen voor de verstoorde geest, anders bedriegen we onszelf. En het is ook van belang er niet in te zwelgen. De verstoringen zijn schaduwen in de spiegel. Als we ze met rust laten zullen ze vanzelf oplossen. Tijdens retraites kun je in een zeer diepe stilte komen, waarvan je wilt dat die nooit meer eindigt. Als we diepgaand kijken, zien we dat dit niet het einde van het pad is. We moeten ons niet hechten aan de vruchten van zitmeditatie, anders zetten we onszelf inderdaad gevangen.
Uit hun grote mededogen gaven de oude meesters reddend onderricht.
Ware wijzen pasten hun onderricht aan de waanbeelden van de beoefenaar aan.
En gingen zelfs zo ver als te zeggen dat zwart wit is.
Omdat wezens menen dat ze verlicht dan wel, wat vaker voorkomt, onwetend zijn, hebben de Boeddha's en stamhouders gewezen op verlichting en onwetendheid. Een meester reageert op zijn eigen manier op deze onwetendheid en toch wijst hij of zij naar wat voorbij de tegenstellingen ligt, zelfs als hij of zij ze gebruikt. Een goede leraar is oprecht en gaat zich niet te buiten aan trucs of manipulatie, zelfs als hij of zij denkt dat het de beoefenaar zal helpen, want op de lange termijn veroorzaakt dat meer kwaad dan goed. Maar spreekt de meester alleen maar vanuit het perspectief van al zijn jaren van training en houdt hij geen rekening met waar de leerling zich bevindt, dan kan dat ook tot verwarring leiden.
Als je verward redeneren opgeeft,
vind je vanzelf tevredenheid.
Hier ligt, opnieuw, de sleutel: laat het verwarde denken los en de waarheid zal zich vanzelf manifesteren. Het heeft geen zin om iemand de schuld te geven.
Tien kalpa’s
Als je in de voetsporen van de ouden volgen wilt,
moet je hun voorbeeld voor ogen houden.
Om de laatste stap naar verlichting te doen
staarde een Boeddha van weleer tien kalpa’s naar de bodhiboom.
Naar deze Boeddha wordt verwezen in hoofdstuk Zeven van de Lotus Soetra. Toen hij een Bodhisattva was en het leger van Mara had verslagen, zijn plaats onder de bodhiboom had ingenomen en alle goden bloemen op hem deden neerdalen ‒ zelfs toen kwam de verlichting nog niet. Deze Boeddha leefde lang geleden en was de vader van zestien zonen, van wie de jongste in een later leven Shakyamuni werd. De Bodhisattva, op de drempel van Boeddhaschap, zat tien tijdperken lang in meditatie om zijn beoefening te verhelderen.
In het vierde stadium kan het lijken alsof alles compleet is en toch kan er nog een uiterst subtiele gehechtheid aan verlichting bestaan. Het vijfde stadium wordt de gastheer in de gastheer genoemd en, zoals die aanduiding suggereert, dan is er niet langer een gast ‒ en toch kan de gast verschijnen zodra het nodig is. Dit verschilt sterk van hoe de gast voordien was. De transformatie vindt plaats gedurende alle vijf stadia, maar hier is er een diepgang die tien lange kalpas, tijdperken, nodig kan hebben om te doorgronden. Een kalpa is in dit opzicht onbepaald ‒ als we ons zorgen maken of het lang of kort duurt, dan zijn we nog niet eens begonnen aan de tien lange kalpas. We kunnen dit ook opvatten als een waarschuwing om niet gehecht te raken aan zitten. Dit gebeurt als we zazen gebruiken om onze verantwoordelijk-heden te ontlopen, of het zodanig als een idee hanteren dat we ons van de wereld isoleren. Sōtō-Zen moedigt mensen niet aan om kluizenaar te worden, wat in delen van China nog wel voorkomt. Enige tijd in retraite gaan is vaak noodzakelijk, en dan keer je terug in de wereld.Naar deze Boeddha wordt verwezen in hoofdstuk Zeven van de Lotus Soetra. Toen hij een Bodhisattva was en het leger van Mara had verslagen, zijn plaats onder de bodhiboom had ingenomen en alle goden bloemen op hem deden neerdalen ‒ zelfs toen kwam de verlichting nog niet. Deze Boeddha leefde lang geleden en was de vader van zestien zonen, van wie de jongste in een later leven Shakyamuni werd. De Bodhisattva, op de drempel van Boeddhaschap, zat tien tijdperken lang in meditatie om zijn beoefening te verhelderen.
Zo beperkt, is oorspronkelijke vrijheid
Als een kreupele tijger of als een mank paard.
Veel van de transformatie die zich voordoet tijdens beoefening heeft plaats in het dagelijkse leven door onze menselijke interactie. Hoewel Zen niet afhankelijk is van geschriften als ultieme autoriteit, maken we er wel respectvol gebruik van, als zijnde de Dharma. Als we ze van de hand wijzen en alleen hechten aan de praktijk van zitten, maken we onszelf mank. We hebben het geheel van Boeddha, Dharma en Sangha nodig.
Als we menen dat we onmetelijk lang moeten trainen en dat verlichting zich pas na eindeloos lange inspanningen zal voordoen, dan zien we de schat over het hoofd die aan onze voeten ligt. Voor die ene Boeddha waren die tien lange tijdperken door zijn vastberadenheid misschien maar een enkele dag. En daarom zegt een meester tegen een leerling dat hij alles heeft wat hij nodig heeft. Hij heeft niet alleen de natuur van een Boeddha, maar heeft bovendien met de Dharma en de Sangha alle steun die denkbaar is.
Vertrouwen
Wanneer een beoefenaar een lage dunk heeft van zichzelf,
zegt de Zenmeester: – “Je hoofd is met een kroon getooid,
je lichaam is in kostelijke gewaden gehuld,
je voeten rusten op een kussen”.
Vertrouwen betekent onder meer dat we onszelf niet als het een of het ander opstellen ‒ niet verlicht en ook niet misleid. Laat de geest stil zijn, hier en nu ‒ en wat is er? De meester geeft vertrouwen of zekerheid, zodat de leerling voorbij haar of zijn zelftwijfel of gevoel van ontoereikendheid kan raken. De meester liegt niet, maar in feite zijn er in spiritueel opzicht geen kronen of kostelijke gewaden. Zodra we menen dat we die hebben, verschijnt 'de idee van bewustzijn in de eeuwige waarheid'. Het is een voorbeeld van hoe een meester alle mogelijke middelen kan inzetten, zelfs zeggen dat zwart wit is, en toch zijn zijn woorden voor de leerling op dat gegeven moment waar.
Als dit verbijstering en twijfel wekt,
verzekert de meester de beoefenaar dat katten, koeien,
‒ alle wezens ‒, volmaakt zijn op hun eigen manier.
Van Nan-ch'uan is deze uitspraak overgeleverd: 'Het is al vaker gezegd: ´Boeddha's en stamouders kennen de werkelijkheid niet. Wilde katten en witte ossen wel´´. Onze eigen twijfel kunnen we tegemoet treden in de geest van vertrouwen. Praktisch gesproken is dat in de geest van geen-onderscheid, van katten en witte ossen. Boeddha's zitten niet te denken dat ze de werkelijkheid kennen, en toch weten zij; wij mogen dan denken dat we de werkelijkheid niet kennen, en toch weten ook wij. Onderzoek het gebruik van de geest van geen-onderscheid, die de wereld niet opdeelt of een verloren zelf laat ronddolen in samsara, en die ook niet een Boeddha in nirvana plaatst. Ga gewoon door en in dat doorgaan wordt de weg helder.
Meester-boogschutter
De bekwame meester-boogschutter
schiet van honderd meter afstand in de roos.
Maar het vergt meer dan gewone bekwaamheid
om een vliegende pijl te treffen op de punt.
In deze buitengewone staat, – ongebonden door denken en voelen,
Zie! – de houten pop zingt en het stenen beeld danst.
De meester schiet pijlen af in het donker. Sommige pijlen zijn puntig en kunnen pijn doen. De meester verlaat zich uiteindelijk op de activiteit van geen-denken om de pijlen elkaar te doen treffen. Ze worden in het donker afgeschoten omdat de meester niet alles weet, hij weet niet wat de uitkomst zal zijn. Hij kan alleen maar doen wat in zijn vermogen ligt en met wijs inzicht en vertrouwen te werk gaan.
Voor de ware uitkomst moeten de pijlen elkaar midweegs raken. Dit wil zeggen dat de leerling hetzelfde moet doen als de meester. Dan kunnen de houten man en de stenen vrouw zingen en dansen, en toch blijven ze van hout en steen. Alles in het universum beweegt en functioneert omdat ze ten diepste geen-geest, niet gebonden door denken en voelen zijn.
Het beeld van de twee pijlen die elkaar treffen komt uit een volksverhaal over een meester-boogschutter. Deze had een leerling had die jaloers werd op zijn leraar en besloot om hem te doden en zo te bewijzen dat hij de betere was. Toen hij zijn pijl op de meester afschoot, schoot ook de meester een pijl af zodat de twee pijlen elkaar midweegs raakten en uit de lucht vielen zonder schade aan te richten. De leerling betreurde wat hij had gedaan en boog naar zijn meester.
Een dienaar gehoorzaamt zijn vorst,
een kind eerbiedigt zijn ouder.
Zonder gehoorzaamheid is er geen ouderliefde,
zonder dienstbaarheid krijg je geen advies.
Al dit onopvallende werk
lijkt achterlijk en geestdodend,
maar wie volhardt in deze praktijk
zal overal tot in de eeuwigheid als
meester onder meesters erkenning vinden.
Onze levens zijn in werkelijkheid een offer. De ene keer in relatie tot onze ouders, een andere keer in relatie tot onze leraren, en weer een andere keer als een leraar van leerlingen. De bereidheid om persoonlijke verlangens los te laten en te geven zoals ons wordt ingegeven, is de essentie van het pad. Iemand die ik ken overwoog onlangs vrijwilliger te worden van een organisatie die mensen in nood helpt. Die functie vergde heel wat tijd en opleiding, maar mijn kennis is met pensioen en heeft de tijd. Maar ze besloot het toch niet te doen, omdat het invullen van formulieren en de bureaucratie die ermee gepaard ging haar tegenstonden. Het ‘onopvallende werk’ mag onbenullig en saai lijken, het mag verspilling van tijd en moeite lijken en voor verbetering vatbaar, maar als dat is wat er hier en nu wordt gevraagd en we slaan het af, dan is de wereld armer. Te leven alsof onze levens van onszelf zijn, is uiteindelijk een misplaatste visie die aan veel van ons lijden ten grondslag ligt. In onze wereld dienen we geen vorsten en de opvattingen over ouderlijk gezag zijn nogal veranderd, maar hoezeer de samenleving ook verandert, beoefening gaat geheel om waarnemen en gehoor geven aan de roep van elk moment. We moeten de bescheidenheid hebben om zowel advies te zoeken als er naar te luisteren. Soms spreken we over het verwerven van verdienste alsof het spiritueel geld op de bank is, maar het ligt eigenlijk heel anders. Als we onszelf geven op deze onopvallende wijze, realiseren wij in het hart van het geven, dat ´tot in de eeuwigheid als meester onder meesters’ het vijfde stadium is.
Origineel: Buddha Recognizes Buddha - The mind of Zaze
Auteur: Eerw. meester Daishin Morgan
Vertaling: Boeddha (h)erkent Boeddha - Onverdeeld bestaan, hoofdstuk 17
Vertaler: Nanette Idzerda