Verlichting als wens
Iedereen wil wel weten wat de zin van het leven is, maar sommige mensen kunnen de behoefte om de betekenis van het leven te onderzoeken niet negeren. Die behoefte kan in ons zijn gewekt door bepaalde ervaringen, of misschien voelen we die wens al zo lang als we ons kunnen herinneren. Wie die roep kent, weet ook hoe hardnekkig hij aanwezig blijft. Als we hem eenmaal hebben gehoord, kunnen we ons wel verbergen door van afleiding naar afleiding te hollen, maar zodra de drukte van het leven maar even stilvalt is hij er weer, wachtend op onze respons.
Een grotere zegen dan deze roep is niet denkbaar, en soms voelt het als een kwelling. Ook al eist hij nog zo veel van ons, zonder de roep zouden we verloren zijn. Als we in staat zijn de aanwezigheid van de wens te erkennen, dan bepaalt de wens alle prioriteiten in ons leven. De hardnekkigheid van de wens brengt ons ertoe de wens zelf te begrijpen.
Het is de wens die ons naar meditatie trekt. Wellicht hebben we rationele redenen om te mediteren en de boeddhistische beoefening op te nemen, maar ik opper dat wat ons roept iets veel fundamenteler is. Misschien hebben we er wel geen verklaring voor – we weten alleen dat er hier iets van het grootste belang is en dat we ons leven niet voorbij kunnen laten gaan zonder dit tot op de bodem uit te zoeken. Het boeddhisme bevat dit niet en er is geen pad dat er een definitie van geeft. En toch hebben we een leidraad en referentiekader nodig waarmee we aan de slag kunnen. Een idealistische opvatting zou kunnen luiden dat we helemaal geen specifiek pad hoeven te volgen, maar de ervaring leert dat dergelijk idealisme al snel wordt ondermijnd door ons ego. Ook al kunnen we verstrikt raken in de finesses en structuren van een religie en zo de vinger aanzien voor de maan, vroeg of laat wordt de wens voelbaar, misschien als knagende twijfel die ons aanzet om niet langer om de hete brij heen te draaien en werkelijk gehoor te geven aan de wens. Wanneer dat gebeurt, lost de dualiteit van wens en referentiekader vanzelf op.
Het is nodig dat we een oefenpraktijk opbouwen. Dat gebeurt door gehoor te geven aan de wens, want als we de wens kunnen erkennen, zijn we in staat de weg te herkennen. Als we de leer horen, geeft iets in ons hieraan gehoor en weten we dat in de leer de wens weerklinkt ‒ nog voor we een rationele basis voor dat weten hebben. Gehoor geven vereist zorgvuldigheid en kan zowel een valkuil als een leidraad zijn. Ook al horen we de leer, toch hebben de meesten van ons heel lang nodig om deze grondig te onderzoeken en tot in het diepst van ons wezen te kennen. Het ware begrip kan nooit van de een aan de ander worden doorgegeven, want verwezenlijking komt niet van buiten. De waarheid van ons begrip wordt in onze beoefening zichtbaar, in wat we doen. Het is noodzakelijk dat we onze twijfels over onszelf en over de Dharma aan de orde stellen. Dat is de dynamiek van deze wens. Als we dat serieus doen, zullen we gaandeweg stabiliteit ontwikkelen. Die stabiliteit kan door gebeurtenissen nog steeds wel eens wankelen, maar er is de groeiende zekerheid dat training, ofwel het volgen van de wens, het enige is dat zin aan het leven geeft. Dit leidt ons van de eerste fase van beoefening naar de middenperiode.
De Middenperiode
De middenperiode duurt meestal vele jaren. In deze periode doorlopen we keer op keer cycli van opgetogenheid en verslagenheid, omdat er diep in ons nog steeds een scheiding is tussen onszelf en de leer. Boeddhaschap is ons doel, en wellicht werken we daar heel hard aan, maar ook al weten we dat de waarheid aanwezig is, we weten ook dat het ontwaken ons nog wacht. Dus is er middenin onze stabiliteit een knagende twijfel. Als we de twijfel niet erkennen, lopen we het gevaar dat we ons aan zekerheden vastklampen om de twijfel niet te hoeven zien. Als we volhouden, kan een verankerde beoefening ons voldoende stabiliteit geven om dit terrein te verkennen, ook al lijkt het soms of we het uiterste punt bereiken. Soms voelen we ons als een pingpongballetje dat heen en weer kaatst tussen diepe vreugde in het trainen en een even diepe twijfel. Welke strategie we ook hanteren, welke beschutting we ook toepassen om ons af te schermen, zo lang we de fundamentele onzekerheid vermijden, blijft deze terugkomen totdat we bereid zijn in de twijfel te zitten zoals de Boeddha onder de bodhiboom. Onze twijfel toont dan zijn werkelijke aard. Dit is moeilijk en daarom duurt het voor de meesten van ons lang om onze weg door deze middenperiode te vinden.
Toen de Boeddha had ingezien dat hij op zoek moest naar de weg van verlichting en hij huis en haard had achtergelaten, leerde hij de technieken en methoden die tot zijn beschikking stonden en onderwierp zich, misschien uit wanhoop, aan een strenge vorm van ascetisme die bijna tot zijn dood leidde. Toen herinnerde hij zich hoe hij als kind instinctief tot meditatie was gekomen en hij zag in hoe zijn ascetisme hem had weggeleid van dit intuïtief begrip van het pad. Hij zag dat er een weg voorwaarts was die noch uit onthouding noch uit genotzucht bestond: gewoon zitten en zich overgeven aan de wens. En dit bespoedigde zijn realisatie van verlichting op het moment dat hij de morgenster zag.
Een dergelijk ontwaken verandert je leven op een manier die je je eerder niet kunt voorstellen. Ook al heb ik van stadia gesproken, vanuit het perspectief van ontwaken heeft het geen zin om van stadia te spreken, dit omdat er een onverdeelde natuur is die heel het leven is. We hebben niet een misleid leven en een verlicht leven – het is allemaal één leven. Als we het in kleine stukjes opdelen in een poging het te analyseren of plannen bedenken om tot verwezenlijking te komen, dan scheiden we ons er alleen maar van af. De Dharma is in het boeddhisme werkzaam door het perspectief van het ontwaken naar de vroegere stadia van het pad te brengen. Als we tijdens het opbouwen van de beoefening en de lange middenperiode de wereld nog steeds ervaren als opgedeeld in misleiding en verlichting, dan hebben we het perspectief van ontwaken nodig om ons voorbij deze tegenstelling te leiden. Misleid denken kan verlichting nooit doorgronden, maar verlichting omarmt wel misleid denken. Ontwaken leidt tot het besef dat er met betrekking tot ontwaken geen voor en geen na is. Ontwaken heeft geen begin en geen einde, en dus zijn er geen stadia.
De wens
Een ander verhaal over het leven van de Boeddha verklaart waarom hij zijn comfortabele leven achterliet en op weg ging. Hij was te midden van grote luxe en op zeer bevoorrechte wijze opgegroeid, en pas nadat hij het paleis van zijn jeugd had verlaten, zag hij hoe iedereen wordt achtervolg door lijden, ouderdom en dood. Hij zag tevens dat er mensen waren die een beëindiging van het lijden zochten door een leven van training. De aanschouwing van deze realiteiten maakte zijn doel als mens helder. Hij zag de wens onder ogen die hij altijd had gevoeld: dat het streven naar verlichting het allerbelangrijkste is. Dat betekent niet dat streven naar verlichting andere dingen uitsluit; er zijn gewoon geen andere dingen als we streven nar verlichting. Als dit verlangen is ontwaakt, krijgt het leven zijn ware vorm. Het gevolg is dat we niet langer proberen te ontsnappen aan omstandigheden of gebeurtenissen, maar alleen gehoor geven op de wijze waar de omstandigheden om vragen. In het geval van de Boeddha betekende dat dat hij zijn gezin achterliet en op zoek ging naar een monastiek bestaan, maar dat hoeft niet per se het voorbeeld voor iedereen te zijn. Wat vaststaat is dat gehoor geven aan de wens niet van ons vraagt dat we onszelf of anderen schade berokkenen, ook al zal het een radicale verandering van onze prioriteiten tot gevolg hebben, want het leven hoeft niet langer voortgedreven te worden door angst of verlangen. De wens wordt de geest die de weg zoekt en de hoogste uiting hiervan is het verlangen om alle levende wezens te redden voor je jezelf redt.
Onze vastbeslotenheid om deze wens te volgen is wellicht soms grillig ten overstaan van onze angsten en verlangens, maar onze confrontaties met lijden en sterfelijkheid helpen ons in te zien wat werkelijk telt. Het effect van zulke ervaringen is misschien van voorbijgaande aard en misschien leven we niet voortdurend in overeenstemming met dat inzicht. Maar als we het wezen van die wens kunnen erkennen, worden onze prioriteiten weer duidelijk, ook al kunnen ze tot moeilijke keuzen leiden. Als we kunnen zien dat we dingen moeten loslaten die ons lijden veroorzaken, is het niet zo moeilijk. En toch worstelen we allemaal met het werkelijk loslaten van onze defensieve levenswijze en van handelen alsof we een geïsoleerd wezen zijn dat vecht om te overleven. Zelfs als we de wens erkennen, is er nog veel werk te doen.
Het is uiterst belangrijk dat we de ware aard van de wens begrijpen, anders lopen we het risico dat we onbedoeld onze innerlijke conflicten voeden in plaats van beëindigen. Dat gebeurt als we de wens beschouwen als één deel van onszelf en onze angsten en verlangens als een ander deel, waarmee we onze training tot een oorlog tussen deze twee maken. Hoewel we het juiste willen doen, lijken we diep in onszelf op krachten te stuiten die ons in de tegengestelde richting trekken. Er zijn conflicten die tot een oplossing moeten komen en in mijn ervaring kan die oplossing pas tot stand komen als het besef ontwaakt dat deze schijnbaar ontwrichtende krachten een onverdeeld geheel vormen met de wens. Dit is niet iets dat we denkend kunnen bereiken. Integendeel, het gaat hier om een bewust worden in zazen. Een dergelijke verwezenlijking kan niet worden bereikt door analyse. De poging om door analyse de tegenstrijdige delen van ons innerlijk te bevatten kan soms nuttig zijn, maar dit zal hooguit leiden tot een groter vermogen om het conflict te beheersen, niet om het te doen oplossen.
De wens en onze onverdeelde aard zijn al één. Daaruit volgt dat de wens niet een uitdrukking van die aard is, alsof het om twee dingen zou gaan, de wens en zijn uitdrukking. Ons leven en heel het bestaan zijn al volledig die wens. Dit erkennen betekent dat we inzien dat de wens niet is wat we wellicht dachten. Het is niet een wens om van een staat van misleiding naar een staat van verlichting te gaan, hoewel dat in het begin zo kan lijken. Als we in de wens doordringen, gaat het er niet om iets te bereiken of te krijgen ‒ zelfs niet verlichting – het is het kloppend hart van het leven dat ons oproept zijn aanwezigheid te verwezenlijken. De wens is reeds de verlichting van de staat waarin we ons op het moment bevinden. Met andere woorden, de wens is het verwezenlijken van verlichting en de ware essentie van ons leven in elk moment. Verlichting is niet een ding dat elders bestaat en in de toekomst binnen ons bereik komt: het is geheel en al wat we zijn. Ons hele leven is niets anders dan de wens, en dit verwezenlijken is ontwaken. Het middel is zazen.
Boeddha zijn
Woorden blijven lastig, want ze wekken de illusie dat iets begrepen wordt, maar het intellect alleen kan hier niet bij. De beste manier om dit te benaderen is door in de eigen wens te zitten, net zoals Boeddha deed ten tijde van zijn verwezenlijking. De wens is als een roeping. Het is geen roep die van elders weerklinkt; het is ons bestaan dat ons op zijn eigen levendige en stralende wijze roept. Alleen maar zitten, zonder proberen te denken of proberen niet te denken, is met heel je wezen dit volledig onderzoeken; onszelf laten zijn en weten wat is en wat altijd al is geweest. Onze eigen wens is al ontwaken, net zoals zazen al ontwaken is. Zazen, de wens en het ontwaken zijn ondeelbaar.
Er is vertrouwen voor nodig om het geloof te laten varen dat jij geen Boeddha bent. Als je probeert jezelf te overtuigen dat je een Boeddha bent, creëer je alleen maar een fantasie-Boeddha. Het is voldoende om afstand te doen van ongeloof. Vertrouwen is volledig zitten. Het enige wat ons weerhoudt is onze eigen twijfel.
In de Lotus-soetra1 staat: “Alleen een Boeddha kan, samen met een Boeddha, de waarheid verwezenlijken dat alle dharma’s werkelijke vorm zijn”. Dat betekent dat we ontwaken alleen maar kunnen benaderen als een Boeddha. Aangezien we niet anders zijn dan Boeddha, is het een kwestie van overgave en gewoon zitten. In de kern van dat zitten ligt het besef dat alle dingen werkelijk zijn, gewoon zoals ze zijn, en dat heel het bestaan Boeddha is. Hier is deze persoon, een Boeddha, die samen zit met alle Boeddha’s die heel het bestaan vormen. Het vibreren van Boeddha die samen zit met Boeddha is het vibreren dat het bestaan is. Alleen maar dit, nu.
Sōtō-zen2 leert ons dat verlichting niet iets is dat we verwerven – het is de altijd aanwezige aard van de werkelijkheid. Het is een benadering die getuigt van een bijna roekeloos vertrouwen in mens-zijn. Wij zijn geen misleide wezens die herschapen moeten worden als Boeddha’s. We zijn Boeddha’s vanaf het begin, maar tenzij we ontwaken in het besef van onze Boeddhanatuur, zullen we doorgaan met het creëren van lijden voor onszelf en voor anderen. Als we de radicale aard van dit pad niet bevatten, kunnen we er de zoveelste uitingsvorm van de dualistische geest van maken, waarin we onszelf zien als bezoedeld en heel ons leven zoeken naar denkbeeldige zuiverheid. Die misvatting is minder waarschijnlijk als we begrijpen dat training een proces is van bewustwording van wat ons leven is, in plaats van een poging om het tot iets anders te maken. We proberen het alleen te veranderen als we het niet werkelijk kennen. Als we het eenmaal werkelijk zien, ontdekken we de dynamische volledigheid ervan. Sōtō-zen kan worden opgevat als een pad, want het duurt zonder meer jaren voor we in het besef van onze ware aard ontwaken; maar die zienswijze alleen mist de essentie. We moeten eveneens begrijpen hoe het geen pad is. Het gaat er niet om ergens heen te gaan of wat dan ook te doen.
Wat is werkelijkheid?
Als de Lotus-soetra zegt dat ‘alle dharma’s werkelijke vorm zijn’, moeten wij ons afvragen wat werkelijkheid is. Sōtō-zen, het pad dat geen pad is, geeft hierop het advies in zazen te zitten en werkelijkheid rechtstreeks te ervaren. Alleen maar zitten. Dus als we spreken over het ontwaken van de geest die de weg zoekt, bedoelen we niet dat we een ander soort geest moeten verwerven. Zenmeester Dogen drukt dat heel beeldend uit als hij de geest die de weg zoekt beschrijft als, onder meer, de geest van gras en bomen. Dit plaatst de geest die de weg zoekt op het niveau van het bestaan zelf. Ons bestaan zelf is de geest die de weg zoekt: zo fundamenteel is het. Als we verstrikt raken in ons eigenbelang, komt dat omdat we nog niet beseffen wat ons zelf feitelijk is – dat de wil om verlichting te realiseren synoniem is met ons eigen bestaan en het bestaan van alles.
Het mag dan wel mooi en aardig zijn om de dualiteit van misleiding en verlichting te vermijden, maar getuigt het niet van ultieme zelfgenoegzaamheid om te geloven dat je al Boeddha bent? Voor mij ligt het antwoord op deze vraag voor de hand als we de feitelijke ervaring van onze eigen aard bekijken. In zazen accepteren we de omstandigheden zoals ze zijn. Echter, daar houdt het leven niet op. Ons voortgaande leven is een respons op de omstandigheden en is tevens alleen maar zichzelf. Zelfs gras en bomen geven gehoor aan omstandigheden, zelfs een steen en de hele aardbol geven onafgebroken gehoor. Die respons is afhankelijk van de omstandigheden. Met onze eigen geest is dat niet anders. Rusten in de dingen zoals ze zijn brengt een respons voort, net zoals een inademing een uitademing voortbrengt. Essentieel bij het ontwaken van de geest die de weg zoekt is dat deze respons zal voortkomen vanuit een waarachtige acceptatie van de omstandigheden, inclusief je eigen beperkingen, zodanig dat de respons is waar de omstandigheden om vragen. Dit is iets heel gewoons en het is de handeling die alle levende wezens redt vóór je jezelf redt, want de respons komt niet langer voort uit angsten en verlangens. De kracht die de respons bevleugelt is het leven, bevrijd uit de beknelling van angst en verlangen.
Op deze wijze respons geven is handelen als een Boeddha. In de praktijk is dat iemand die geeft zonder zich te bekommeren of hij er iets mee bereikt of dat men hem erkentelijk is, hoewel hij het misschien wel kan waarderen als dat gebeurt. De gave om onzelfzuchtig gehoor te geven kan nooit het bezit van een zelf zijn. Jezelf op deze wijze geven is vertrouwen. Vertrouwen, geven en het besef van de eigen verbondenheid doen zich niet opeenvolgend voor. Er is een gelijktijdigheid van deze dingen die gewoon in de aard van de werkelijkheid besloten liggen. Er leidt geen pad naar deze werkelijkheid, we kunnen ons alleen maar storten in dit wat we al zijn.
Als we dit ervaren, weten we dat de wens, alles wat leeft en heel het bestaan geen duur hebben: het is eeuwig. In onze alledaagse beleving weten we dat we geboren zijn en ooit zullen sterven en zouden we het leven kunnen zien als een beweging van geboorte naar dood. En hoewel dat zo is ‒ vanuit het perspectief van het huidige moment is het een veronderstelling. Als we hier en nu rechtstreeks naar de beleving van het leven kijken, is er noch geboorte noch dood in dit moment. Het is alleen maar dit, en het heeft geen begrenzing. Dat wat dit lijkt te kennen is geboren en sterft, en toch is dit moment zonder begin of einde. Geboorte en dood moeten niet worden ontkend en dus accepteren we onze sterfelijkheid. Door dit te doen is er besef van de onbegrensdheid van dit moment. Er is hier geen sprake van twee afzonderlijke zaken: een relatieve waarheid waar de tijd in een normale opeenvolging van dingen bestaat en een absolute waarheid van eeuwigheid. We moeten de wereld niet op die manier opdelen, want zo zit het niet in elkaar. Het absolute en het relatieve zijn nooit gescheiden. Om dit goed genoeg te kunnen zien moeten we bereid zijn om degene die kijkt los te laten. In de overgave aan de werkelijkheid van nu ligt een weten, maar dat is niet mijn weten: het is het universum dat weet heeft van zichzelf binnen deze onmiddellijkheid. Het is niet gemakkelijk om dit te verwezenlijken, en daarom vereist zazen zoveel oefening, maar er is niets dat ons in de weg staat.
Het pad van ontwaken wordt voortgebracht door vergankelijkheid. Als een dierbare overlijdt of we de nabijheid van onze eigen dood ervaren, verliest veel van wat voorheen van belang leek plotseling aan betekenis. De intensiteit van de situatie verbindt ons met onze werkelijke aard – ze toont ons in elk geval hoe het najagen van zintuiglijke ervaringen elke betekenis verliest naast de noodzaak van liefde. Het gekrakeel van alledag verstomt volledig in het aangezicht van de dood. We kunnen dit ervaren in de nabijheid van iemand die op sterven ligt. Dit komt omdat we, naast dat we individuen zijn, ook ten nauwste met elkaar zijn verbonden. Door stil te zitten en onze werkelijke aard volledig te verwezenlijken, ervaren we meer dan ons eigen leven.
Beoefening van de weg is een dringende aangelegenheid. Hoewel het een voorrecht is om bij stervenden te zijn en een dergelijke ervaring een geschenk is, is het niet de bedoeling hiernaar op zoek te gaan. Het besef van de sterfelijkheid kan een sterke aansporing zijn; het kan ook een gevoel van paniek veroorzaken. Het begrijpen van de vergankelijkheid omvat meer dan de poging om het feit van onze zekere dood te gebruiken als aansporing om te zitten of om dingen te doen waarvan we denken dat we ze moeten doen. Er zit wellicht een zeker nut in deze benadering van vergankelijkheid, maar zo’n begrip zal nooit ver genoeg reiken. We verwezenlijken verlichting niet door beheerste paniek. Wat vergankelijkheid tot het pad maakt zit veel dieper.
‘Dit’ is vergankelijk
Als we er al over nadenken, dan veronderstellen we meestal dat onze levens een beweging vormen langs een lijn van geboorte naar dood, en dat vergankelijkheid betekent dat de lijn kort is en dat we ons op het einde moeten voorbereiden. Al te gemakkelijk zien we daarbij over het hoofd dat we ons door zo te denken inlaten met het fantasiebeeld genaamd ‘mijn leven’. Het is echter ook onjuist om te zeggen dat er geen leven is. Het bestaan is echt, maar om de werkelijkheid ervan te kennen, moeten we de constructies doorzien die we er overheen leggen. Als we gewoonweg zitten is er een vibrerend leven dat dit is. Waar verloopt de grens van dit? Waar begint het en waar houdt het op? Als we dit aandachtig bekijken, worden we ons bewust van een stilte in het hart van dit: deze is, eveneens, vergankelijk. De vergankelijkheid is haar levende kracht. Het is niet voldoende de stilheid te kennen, als we niet ook de activiteit kennen die voortkomt uit de stilheid.
Vergankelijkheid is leven en leven is meer dan vergankelijkheid. Om die reden hoeven we ons niet te verzetten tegen de veranderingen die onbestendigheid brengt. Het is niet zo dat er binnen het leven iets is dat permanent is, alsof het leven een kern van iets heeft dat eeuwig is. Een dergelijk begrip wortelt in een dualiteit van bestendigheid en vergankelijkheid en kan een poging zijn om een projectie van de geest tot een toevlucht te maken. De geest die de weg zoekt is de geest die te midden van de vergankelijkheid zit, het is de geest van vergankelijkheid, het is de vergankelijkheid zelf. Heel ons wezen en heel het bestaan is vergankelijkheid. De vergankelijkheid ingaan wil zeggen: al onze projecties laten vervliegen. Wat is dit dan?
Het begrip dat het leven niet slechts een klein zelf is dat onderweg is op de lijn van geboorte naar dood, is verweven met de leer dat training en verlichting één zijn. Met andere woorden, net zo min als de dood gewoonweg volgt op het leven, is verlichting ook niet het eindpunt van training. Training is verlichting. Een implicatie hiervan die we nog niet hebben verkend is dat er geen misleiding is. Dat is een gevaarlijke waarheid die we niet te licht moeten nemen.
We nemen misschien aan dat training een proces is waarin we langzaam maar zeker beter worden en dat we, zelfs als daar vele levens voor nodig zijn, uiteindelijk zo vergevorderd worden dat we verlicht raken. Dit is een misvatting, want we kunnen wel eeuwig doorgaan met zuiveren. Of beter gezegd, we kunnen wel blijven geloven dat we in een staat van misleiding verkeren en doorgaan met wat we menen dat zuiveren is, maar in feite vegen we het vuil zo alleen maar van de ene plek naar de andere. Waar het om gaat is dat we ontwaken in onze werkelijke situatie – dit wat we nu zijn – zonder het te bekijken door het vertekenend beeld van de tegenstellingen van misleiding en verlichting. Als we gewoonweg kijken, is er dat wat is, en daar komt een respons uit voort. Als de respons voortkomt uit dat wat is, zal het een handeling van een Boeddha zijn. Dit is de ware basis van de Leefregels en dat is de reden waarom we ze de Leefregels van Boeddha noemen. Als we zeggen dat er geen misleiding is, wil dat niet zeggen dat alles maar kan.
We kunnen dit zelf onderzoeken door eenvoudigweg stil te zitten met wat er ook opkomt. Als dat boosheid is of hebzucht, dan zijn zij dit op het moment van hun opkomen en als ze volledig worden gelaten voor wat ze zijn ‒ wat vloeit eruit voort? Boosheid en hebzucht zien zonder toevoeging van de projecties en fantasieën van een wezen dat meent dat het een klein stipje is dat zich langs een lijn naar een zekere dood voortbeweegt, is zien dat zelfs boosheid en hebzucht Boeddha zijn – het bewijs is dat ze verlichte actie kunnen voortbrengen. Als we boosheid met het oog van Boeddha bekijken, zal een Boeddha reageren. Als we onze boosheid helder zien, zien we de noodzaak haar los te laten en zien we dat ze al is opgelost. Als we niet diep genoeg gaan en onszelf uitsluitend zien als het vonkje dat op het punt staat uit te doven, is het geen wonder dat we ons aan van alles vastklampen en voor alles bevreesd zijn.
Misschien twijfelen we nog steeds en vragen we ons af of er, ergens, niet toch een toevluchtsoord buiten de vergankelijkheid bestaat. We geven het idee van een verlosser maar met tegenzin op, omdat we menen dat daarmee de verlossing ook verdwijnt. Een verlosser die iets anders is dan de onmiddellijkheid van dit, is als een luchtbelletje in een stroom, een fantasie, een droom. Als we dit binnengaan, verdwijnt elke behoefte aan een verlosser, niet door een of andere stoïcijnse kracht, maar omdat dit ware verlossing is.
Er verschijnt geen grootse blauwdruk van het bestaan. Dag in, dag uit is er dat wat gedaan moet worden, bepaald door de omstandigheden van het moment. ‘Wat gedaan moet worden’ is niet vrij van meerduidigheid en er zijn veel interpretaties denkbaar, maar toch zal er dat zijn wat gedaan wordt en het doen is de zazen. Soms hebben angsten of verlangens invloed op mijn keuzen, maar angst en verlangen zijn niet langer het kwaad dat ze ooit leken te zijn. Ze hebben nog steeds hetzelfde effect als voorheen, maar het verschil is dat ze nu onderdeel van training en verlichting zijn in plaats van tegenstanders van buiten. De wens openbaart hun werkelijke aard. Door de erkende aanwezigheid van de wens, zijn angst en verlangen slechts angst en verlangen, en tonen wat ze werkelijk zijn – de weg zelf. En zo is het pad noch bezoedeld, noch smetteloos. De wens is het kostbaarste goed.
Origineel: Buddha Recognizes Buddha - The Wish for Enlightenment
Auteur: Eerw. meester Daishin Morgan
Vertaling: Boeddha (h)erkent Boeddha - Verlichting als wens, hoofdstuk 2
Vertaler: Eerw. meester Baldwin Schreurs