Ontstaan van het Zenboeddhisme
De start van het boeddhisme
Ruim 2500 jaar geleden leefde er in Noord-India een prins genaamd Siddharta Gautama. Hij groeide op in grote welvaart en had nog nooit lijden ervaren of gezien. Tot dat hij als jong volwassenen een aantal keren het paleis verliet en geconfronteerd werd met ziekte, ouderdom en dood. Zijn vader zag in hem een opvolger van het koningschap maar Siddharta besloot het paleis te verlaten en op zoek te gaan naar een antwoord op de vraag hoe de mens niet langer hoefde te lijden. Hij sloot zich aan bij een groepje ascetische monniken die de beoefening van zelfkastijding volgde. Na 6 jaar en vel over been zijnde besefte hij dat dit niet de weg naar het einde van lijden was. Hij besloot onder een bodhiboom in Bodghaya te gaan mediteren tot dat hij het antwoord op zijn vraag had. Hij zou 49 dagen onder die boom blijven zitten tot hij de verlichting bereikte. De 45 jaren die daarop volgde gaf hij dat wat hij ontdekt had over het lijden en de weg die tot het einde hiervan leidt door aan vele volgelingen en daarmee ontstond het boeddhisme.
Het ontstaan van het zenboeddhisme
Zenboeddhisme is al ontstaan in de tijd van de Boeddha toen hij een bloem omhooghield en Makakashō glimlachte. Hiermee liet hij zien de woordloze essentie van de Dharma begrepen te hebben en werd de leer overgedragen aan Makakashō, de tweede patriarch van Zen. Zo werd de leer van leraar op discipel over en over gedragen en na 27 generaties kwam de leer zo in China aan, zoals terug te zien is in de stamhouderslijn (kechimyaku).
Bodhidharma en de Laṅkāvatāra soetra
Rond 475 (of 520?) nam Bodhidharma de leer mee naar China en ontstond het Ch’an-boeddhisme, een vorm van boeddhisme dat sterk beïnvloed was door het al aanwezige Taoïsme. Bodhidharma nam eveneens een vertaling mee van de Laṅkāvatāra Soetra die geschreven is rond 350-400 en vertaald door o.a Hannyatara (Prajnatara) en Gunabhadra.
De Laṅkāvatāra soetra vertelt voornamelijk een leer tussen Boeddha Gautama en een bodhisattva Mahāmati (“Grote Wijsheid”). Deze Soetra put uit de concepten en doctrines van Yogācāra en Boeddhanatuur. De belangrijkste doctrine die uit de Laṅkāvatāra Soetra voortkomt, is die van het verzamelbewustzijn (Ālayavijñāna) en de leer van bewustzijn als de enige realiteit. In de Soetra beweert de Boeddha dat alle objecten van de wereld, en de namen en vormen van ervaring, slechts manifestaties van de geest zijn.
Mijn leer is gebaseerd op de erkenning dat de objectieve wereld een manifestatie is van de geest zelf; het leert het ophouden van onwetendheid, verlangen, daad en oorzakelijkheid; het leert het ophouden van lijden dat voortvloeit uit het onderscheid maken van de drievoudige wereld.
Siddharta Gautama
Ch’an in China
De Tang-dynastie (618-907) wordt gezien als de gouden tijd van Ch’an. In deze periode leefden de legendarische Ch’an-meester Hui-Neng (638-713), Shen-hui (670), Ma-tsu (709-788), Huang Po (overleden na 850) en zijn leerling Lin-Chi (overleden 866).
Halverwege de achtste eeuw, na de An Lu-shan opstand van 756, begon de Tang-dynastie in te storten. Het stedelijke Ch’an, dat bescherming genoot van de keizers, verloor aan invloed. Er ontstonden nieuwe scholen, die zich wel beriepen op Hui-Neng, maar geen partij meer kozen in het debat over plotselinge of geleidelijke verlichting dat eerder was gevoerd door Shen-hui. De school van Ma-tsu, de zogeheten Hongzhou School, was een van deze scholen. Het Ch’an wat nu ontstond was aards en nuchter, en minder geïnteresseerd in leerstellige discussies.
In 845-846 vond er een grote vervolging van het boeddhisme plaats. Na de An Lu-shan opstand had de centrale regering haar macht niet meer goed weten te herstellen. De vervolging van het boeddhisme die plaatsvond was een manier om tempelrijkdommen in te nemen, en monniken, die waren vrijgesteld van belastingen, terug het burgerleven in te jagen. Het was een grote klap voor het stedelijke Ch’an, maar versterkte het Ch’an van de buitengebieden, dat zich wist te handhaven en het Chinese boeddhisme ging domineren. In deze tijd ontstonden ook de zogeheten vijf scholen, waaronder die van Lin-Chi (Rinzai) en Ts’ao-tung (Sōtō).
Zen in Japan
In de zesde eeuw werd het boeddhisme geïntroduceerd in Japan. Tijdens de Kamakura-periode (1185-1333) won zen aan populariteit. Het sloot aan bij de levenshouding die de samoerai nastreefden: zonder angst de dood onder ogen zien, en intuïtief en spontaan handelen.
In Japan werden er twee vormen van Zen geïntroduceerd te weten Rinzai Zen (Chinees: Lin-chi) door Eisai (1141-1215) en Sōtō-zen, geïntroduceerd door Dōgen (1200-1253). Na een periode van oorlogen werd Japan weer verenigd en kreeg het boeddhisme het moeilijk. Het neo-confucianisme won aan invloed en het boeddhisme kwam onder strikte staatscontrole te staan. Nieuwe leerstellingen en oefenmethodes mochten niet worden geïntroduceerd, evenmin als nieuwe tempels en scholen. De enige uitzondering was de introductie van Obaku-Zen. Japan sloot zich ook af voor de buitenwereld. Shinto werd de officiële religie, ten koste van het boeddhisme. Boeddhistische instituties hadden een simpele keuze: aanpassen of verdwijnen. Rinzai en Sōtō-zen kozen voor aanpassen, met pijnlijke gevolgen. Desondanks bleef zen het goed doen. Drie bekende namen uit deze periode zijn Bankei, Basho en Hakuin.
Zen naar het westen
Na de oorlog groeide de belangstelling voor zen in het westen. Westerlingen trokken naar Japan om in kloosters kennis te maken met zen en Japanse leraren kwamen naar het westen om onderricht in zenmeditatie te geven.
Order van Boeddhistische Contemplatieven
De Orde van Boeddhistische Contemplatieven werd opgericht door eerwaarde meester Jiyu-Kennet (1924-1996), een engelse vrouw die in 1968 na jaren van studie in Soji-ji, één van de hoofd-kloosters van het Zenboeddhisme in Japan, als één van de eerste westerse vrouwen als Zenmeester werd erkend. Zij richtte zelf twee opleidingskloosters op; Shasta Abbey in Californië in de Verenigde Staten van Amerika en Throssel Hole Buddhist Abbey in Noord-Engeland. Uit deze kloosters zijn tientallen tempels en meditatiecentra voortgekomen, zowel in de Verenigde Staten als in Europa waaronder De Dharmatoevlucht in Nederland. Binnen deze Order wordt het Sōtō-Zenboeddhisme onderwezen.
Momenteel oefenen binnen het kader van de Orde zo’n 80 monniken, mannen en vrouwen die beide monniken worden genoemd (beiden hebben binnen de Orde gelijke status). Zij volgen de boeddhistische traditie en leven celibatair en vegetarisch. Daarnaast zijn er vele lekenbeoefenaars die het boeddhistische pad in praktijk brengen in hun dagelijks leven, thuis, op het werk, in hun relaties, enz, en zij vormen samen met de monniken de Sangha.