Dōgen over de 37 voorwaarden die leiden naar verlichting (deel 1)
In dit artikel wil ik Zenmeester Dōgen aan het woord laten komen overeen aantal van de zevenendertig voorwaarden die leiden naar verlichting en zijn eigen unieke interpretatie toelichten. Deze zevenendertig voorwaarden zijn een verzameling aanwijzingen die de Boeddha tijdens zijn leven in de vele voordrachten aan de monastieke Sangha heeft gegeven en vormen een samenvatting van de belangrijkste aspecten van de beoefening die de Boeddha als cruciaal zag voor het komen tot juist inzicht, de eerste factor van het Achtvoudige Pad. Deze samenvatting in numerieke orde was zeer behulpzaam in een tijd waarin de Boeddha’s leer nog mondeling werd overgedragen en de belangrijke aspecten van leer onthouden moest worden door de volgelingen. De zevenendertig voorwaarden geven ons een beknopte handleiding hoe we elk moment van de dag een moment van training kunnen maken, een gelegenheid om ons inzicht te verdiepen. In elk moment is er altijd wel een element uit deze handleiding dat geschikt is om beoefend te worden.
De zevenendertig voorwaarden die leiden naar verlichting zijn door de Boeddha als volgt geformuleerd:
De vier grondslagen van aandachtig bewustzijn:
1. Opmerkzaamheid van het lichaam
2. Opmerkzaamheid van gevoelens
3. Opmerkzaamheid van de geest
4. Opmerkzaamheid van mentale staten
In deze 4 grondslagen zijn inbegrepen: de opmerkzaamheid van de ademhaling, van lichamelijke en zintuiglijke gewaarwordingen, van emoties en gemoedstoestanden, en van de Dharma (=leer).
De vier vormen van inspanning:
5. Het voorkomen dat onheilzame gedachten ontstaan
6. Het tot een eind brengen van bestaande onheilzame gedachten
7. Het doen ontstaan van heilzame gedachten
8. Het laten voortduren van heilzame gedachten
Het voorkomen en tot een einde brengen van onheilzame gedachten betekent hier niet het onderdrukken van onheilzame gedachten. Het betekent het gewaar zijn van deze gedachten zonder dat we ons ermee vereenzelvigen en ze in daden omzetten.
De heilzame gedachten waarover hier gesproken wordt zijn de gedachten die voortkomen vanuit een gemoedsgesteldheid van mededogen, liefdevolle vriendelijkheid, altruïstische vreugde en gelijkmoedigheid, de vier brahma vihara’s ofwel de vier goddelijke staten.
De vier middelen of vermogens om te slagen tot het komen van juist inzicht:
9. Verlangen / wil
10. Inspanning
11. Toewijding
12. Diep onderzoek
De vijf spirituele vermogens:
13. Vertrouwen
14. Inspanning / toewijding
15. Aandachtigheid
16. Concentratie / meditatie
17. Wijsheid
De vijf krachten van de vijf vermogens:
18. De kracht van vertrouwen
19. De kracht van inspanning / toewijding
20. De kracht van aandachtigheid
21. De kracht van concentratie / meditatie
22. De kracht van wijsheid
Het achtvoudige pad:
23. Juist inzicht
24. Juist denken
25. Juist spreken
26. Juiste handelen
27. Juiste levensonderhoud
28. Juiste inspanning
29. Juiste aandacht
30. Juiste concentratie / meditatie
De zeven factoren van verlichting:
31. Opmerkzaamheid
31. Onderzoek naar waarheid
32. Energie
33. Vreugde
34. Kalmte
35. Concentratie
36. Gelijkmoedigheid
De zeven factoren van verlichting kan je zien als een uitgebreidere versie van aspect zes, zeven en acht van het achtvoudige pad; juiste inspanning, juiste aandacht en juiste meditatie. Tezamen met de andere vijf aspecten leidt de beoefening van deze zeven factoren naar juist inzicht, dat de ontwaakte staat van verlichting is. En net zoals bij het achtvoudige pad volgt de ene factor uit de andere, werken ze allemaal samen en ondersteunen en versterken ze elkaar.
Zenmeester Dōgen (1200-1253), de grondlegger van het Japanse Sōtō-Zenboeddhisme, geeft in zijn collectie van teksten, die tezamen de Shōbōgenzō (‘De Schat van het Oog van de Ware Dharma’) vormen, een uitgebreid commentaar op de zevenendertig voorwaarden. Zijn commentaar is niet altijd makkelijk te begrijpen, met name als je het pas voor de eerste keer leest en niet vertrouwd bent met Dōgens uniek gebruik van taal. Dan kan het soms wat frustrerend zijn en je ervan weerhouden zijn teksten te bestuderen. Het heeft tijd, geduld en toewijding nodig om zijn diepe uitleg van de boeddhistische leer te begrijpen. Intellectueel begrijpen is belangrijk; lezen en studie behoren bij de beoefening. Met lezen en studie verwerven we kennis en dat helpt ons in het voor onszelf verwoorden van ons inzicht en het delen ervan. Maar naast kennis is wijsheid belangrijk. In zijn ‘Aanwijzingen bij het mediteren’ (Fukanzazengi) schrijft Dōgen het volgende:
“Het oordelende verstand kan de natuurlijke werking van de Boeddhageest evenmin begrijpen als het de tekenen van verlichting kan herkennen…De activiteit van de Boeddhageest vindt plaats buiten de zintuigen om en gaat vooraf aan alle kennis en waarnemingen. Daarom doet het er niet toe of je intelligent bent of niet.“
In Dōgens teksten, alsook in vele andere Zengeschriften, wordt niet alleen ons intellect aangesproken maar ook onze intuïtieve wijsheid, de wijsheid van de Boeddhageest die ook onze geest is. Die wijsheid gaat, zoals gezegd, vooraf aan alle kennis en waarnemingen. Onze beoefening leidt niet noodzakelijkerwijs naar meer kennis maar naar het vrij maken van die diepe Boeddhawijsheid in ons. Dat vrij en toegankelijk maken gebeurt door een diep vertrouwen in dat wat, zoals Dōgen het uitdrukt, voorbij het denken en niet-denken ligt. Dus bijvoorbeeld bij het lezen van een tekst die we intellectueel misschien niet meteen begrijpen, vertrouwen we op de diepere werking van die tekst in ons. In praktijk betekent dit dat we opmerken dat misschien een woord of een zin of stukje tekst ons raakt. We zijn dan stil met dat gevoel van geraakt zijn en laten dat gevoel dieper en dieper inzinken. Dat daar soms een proces van overdenken bij komt is geen probleem maar uiteindelijk brengen we onszelf weer terug naar het in stilte ervaren van het geraakt worden door een woord of zin. Misschien raakt een zin ons die we niet begrijpen. Ook dan laten we het inzinken naar de wijsheid diep in ons. En die diepe intuïtieve wijsheid zal ons ‘voer’ geven voor ons intellectueel uitdenken van de betekenis. Het is vertrouwen in de werking van stille contemplatie in plaats van alleen maar op onze ratio.
Een Zengeschrift is vaak het resultaat van vele jaren van beoefening. De meester heeft soms een half leven moeten mediteren om zijn of haar inzicht te kunnen verwoorden. En wij hebben soms een half leven nodig om de woorden van de meester hun werk te laten doen in het vrij en toegankelijk maken van ons eigen inzicht. Dōgens uitleg is als een tekening waarin hij schetst door middel van punten op het papier. Soms kunnen we de punten met elkaar verbinden en de lijnen ertussen zien, soms maar half of helemaal niet. Maar na verloop van tijd gaan we zoveel lijnen zien dat we opeens bewust worden van het beeld dat door hem is geschetst. Groot is dan de vreugde wanneer het besef doordringt dat de diepste wijsheid een is die we allen delen. Dus twijfel niet én raakt niet ontmoedigd of gefrustreerd; lees met een zacht en ontspannen gezicht en dus met een zachte ontspannen buik. Geef letterlijk alle ruimte aan de wijsheid in je en lees vanuit het centrum van die ruimte.
Opmerkzaamheid van het lichaam
Laten we beginnen met de ‘opmerkzaamheid van het lichaam’, de eerste van de vier grondslagen van aandachtig bewustzijn. De vier grondslagen werden door de Boeddha aanbevolen voor het cultiveren van aandachtig bewustzijn van moment tot moment. De eerste, ‘opmerkzaamheid van het lichaam’ verdeelde Hij verder op in aandachtsoefeningen zoals bijvoorbeeld het cultiveren van de opmerkzaamheid van de ademhaling, en van de opmerkzaamheid van onze houding bij het lopen, staan, zitten en liggen. Ook is er de oefening van het cultiveren van opmerkzaamheid van de onzuiverheid van het lichaam. Deze oefening werd door de Boeddha ook aangeraden om gevoelens van lust tegen te gaan, of bij een overmaat aan vereenzelviging met het lichaam. In deze oefening worden traditioneel eenendertig onderdelen, die tezamen ons lichaam vormen zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, spieren, botten, de verschillende organen, de ontlasting, pus, bloed, zweet, tranen, urine, enz, gecontempleerd. Omdat we ons vereenzelvigen met het lichaam wordt de meditatie vergezeld met het onderzoek naar welk onderdeel van het lichaam we als ons 'ik' zouden kunnen zien. Soms laat de Boeddha het onderricht vooraf gaan met de opmerking: "Een monnik contempleert dit lichaam van onderaf vanaf de voetzolen naar boven, en van bovenaf van de top van het hoofd naar beneden, als een zak omringd met huid, vol met vele onzuiverheden.” Deze meditatie kan heel behulpzaam zijn, vooral in een tijd waarin velen een weerstand hebben tegen het verouderingsproces en dit lichaam zo mooi mogelijk willen maken met allerlei mogelijke middelen en ingrepen. Wanneer we deze meditatie doen, gaan we diep beseffen dat we niet het lichaam zijn maar dat wat gewaar is van de lichamelijke gewaarwordingen.
Dōgen begint zijn commentaar met allereerst te stellen waartoe onze beoefening van meditatie moet leiden. Volgens hem is meditatie in de boeddhistische leer erop gericht om te ontdekken dat:
- ons ware lichaam niet dit fysieke lichaam is maar het gehele universum
- dat hechting aan wat wordt waargenomen leidt tot lijden
- dat de geest onbestendig en tijdelijk is
- dat alle dingen, en dus ook onszelf, vrij zijn (leeg zijn) van een zelf
Onzuiverheid van het lichaam.
Over de contemplatie van de onzuiverheid van het lichaam en zegt hij het volgende:
“Het contempleren van de onzuiverheid van het lichaam is de contemplatie dat dit lichaam een zak is, omringd met huid, dat het gehele universum in de tien windrichtingen bevat. Dit is het werkelijke lichaam hier en nu en het overstijgt daardoor elk onderscheid tussen zuiver en onzuiver. Als er geen lichaam zou zijn, zouden we ook niet kunnen oefenen en tot inzicht kunnen komen; we zouden de contemplatie van de onzuiverheid van het lichaam niet kunnen doen. Als er geen onthechting is van het lichaam, kan dit inzicht nooit verkregen worden. Echter, dit inzicht is altijd al in ons aanwezig, dus moeten we realiseren dat het alleen maar verwerkelijkt kan worden door onthechting. De verwerkelijking gebeurt in alledaagse bezigheden zoals het vegen van de vloer.“
Net zoals voor de Boeddha is het voor Dōgen van wezenlijk belang dat we tot het inzicht komen dat er geen onafhankelijk en op zichzelf staand ‘ik‘ bestaat. Dōgen probeert ons te laten inzien dat het idee van ‘ik’ alleen bestaat bij de gratie van het dualistisch denken – ‘ik’ en ‘de ander’. Daarom benadrukt hij dat ons lichaam niet alleen ons materiële lichaam is maar ook dit gehele universum. Dit gehele universum kleedt wat we in werkelijkheid zijn. Wij zijn het geheel. In de context van zuiverheid en onzuiverheid zouden we kunnen zeggen dat ons werkelijke Zelf de zuiverheid is, of zuiver gewaarzijn, net zoals een wit scherm in de bioscoop van zichzelf leeg en zuiver is (en klaar zoals we in de Soetra van Grote Wijsheid zingen). En we zouden het erop geprojecteerde beeld, dat naast ‘ons’ lichaam ook de rest van het waargenomen bestaan bevat, als onzuiver kunnen zien maar dit is een dualistisch beeld dat ons gevangen houdt in het denken van ‘ik’ en ‘de ander’.
Dōgen probeert onze beoefening te verduidelijken aan de hand van hoe we een kledingstuk wassen. Hij schrijft :
“Neem bijvoorbeeld het wassen van een kledingstuk. Water wordt vies door het wassen van het kledingstuk en het kledingstuk wordt nat. We moeten het kledingstuk misschien meer dan een keer wassen en het water wordt viezer. Wanneer het water op is, halen we meer. We wassen tot het kledingstuk schoner en schoner wordt. Zelfs als het kledingstuk schoon lijkt, gaan we door met wassen. Dat er een vis in het vuile water zit, is iets dat we voor onszelf moeten ophelderen. Er zijn vele soorten kledingstukken en ze moeten allemaal gewassen worden. En er zijn vele manieren om ze te wassen. Als we ons inspannen, verwerkelijken we de verlichting in het wassen van een kledingstuk. Echter, we moeten de zuiverheid in onszelf bezitten.“
Het kledingstuk staat hier niet alleen voor het fysieke lichaam maar ook voor elk ding dat deel is van dit universum, dus voor alles dat buiten onszelf en in onszelf wordt waargenomen. Het water staat voor opmerkzaamheid of gewaarzijn. Het wassen is het laten doordrenken van alles met die opmerkzaamheid, met dat gewaarzijn. Het waargenomene wordt doordrenkt met gewaarzijn en wordt ‘schoner’ (ontdaan van hechting); wat we soms ‘zuiver gewaarzijn ’noemen wordt ‘viezer’ (het neemt het waargenomene steeds meer in zich op). Na vele wasbeurten (door de beoefening van meditatie) is er én volledige onthechting (geen vereenzelviging meer met het waargenomene) én het gewaarzijn is volledig één met wat wordt waargenomen. Er is geen waarnemer meer en geen object van waarneming, dus geen ‘ik’ die ‘iets’ waarneemt als twee tegenpolen. En waar geen tegenpolen meer zijn, is liefde, het één zijn met wat is. Dit is de non-dualistische werkelijkheid van het ZIJN in het nu, in dit moment. Dit is de vrucht van de beoefening.
En er zit een vis in het vuile water. Beschreven sommigen van Dōgens voorgangers de werkelijkheid aan de hand van een beeld dat stilte en sereniteit uitbeeldde zoals een lege lucht of stil water, Dōgen beschrijft de levende, dynamische en non-dualistische werkelijkheid aan de hand van diezelfde beelden maar dan met de toevoeging van een dynamisch element zoals vissen (in water) of vogels (in de lucht). Het een draagt het andere en het andere kan niet zonder het een. In traditioneel boeddhistische termen: leegte en vorm zijn één geheel. Dus ook: kledingstuk, water, zuiverheid, viezigheid, inspanning – ze vormen een ondeelbaar proces van wassen. Oefening en verlichting als ondeelbaar geheel.
* * * * *
Origineel: De teksten van Dōgen in dit artikel komen uit Shōbōgenzō, The Eye and Treasury of the True Law, Translated by Kōsen Nishiyama, 1975.
Vertaling: eerw. Baldwin Schreurs
Dit artikel is gebaseerd op lezingen die zijn gegeven tijdens een aantal avondmeditaties op de dinsdag in maart en april 2013.